geestelijken stand, en bij onderscheidene genootschappen, mogen gezegd worden uit te munten! Ja, met regt zag elk letterkundige naar de beslissing uit, die, bij twee, drie hoogescholen, den lauwer der voorkeur zou toewijzen. En, waar dezelve aan iemand is te beurt gevallen, wiens naam nog geen bijzonder opzien heeft gemaakt, daar tast elk gretiglijk naar de eerste openbare proef van 's mans bekwaamheid, of, miste hij ook deze, naar het bijzonder en openbaar oordeel van, in zijn oog, bevoegde regters. Hij wenscht daarbij niet slechts in het algemeen te zien, dat de gegevene proef blijken drage van goeden aanleg, van warm gevoel, van zucht tot het grootsche en schoone; het komt er, bij hem, nog meer op aan, dat stijl en taal gekuischt, alles wel geordend, de smaak, in het eene en andere doorstralende, zuiver en keurig zij. Men houdt het, met regt, daarvoor, dat de verkeerde navolging van het Hoogduitsch, ten aanzien van woorden en uitdrukkingen, veel nadeels aan onze letterkunde toebrengt. De gerustheid, dat de nieuwe leerstoelen eenen dam zullen opwerpen tegen dien uitheemschen vloed, is dan ook allerbelangrijkst in zijn oog, aan eene hoogeschool vooral, zoo na gelegen aan het dreigend onheil, zoo ver verwijderd van de plaatsen, waar de wetgeving der Hollandsche taal meer bijzonder gevestigd is.
Wanneer wij de redevoering van den Heer lulofs uit dit oogpunt beschouwen, dan kunnen wij niet zeggen voldaan te zijn. Het schijnt ons, in geen opzigt, een stuk van zoodanige juistheid, netheid en ware sierlijkheid, als eenigzins ten voorbeelde voor onze jeugd, ten staal onzer tegenwoordige vordering zou mogen verstrekken. Ten aanzien der behandelinge is het, voor het minst, zeer vreemd, met de voorbeelden te beginnen, en het eigenlijk betoog te laten volgen. En het zeer vreemde schijnt hier reeds eene fout. Ten aanzien van den toon en stijl bespeuren wij eene groote ongelijkheid - dikwijls hoogvliegende tot wansmaak toe - dan weer naderende tot het eenvoudigste, wat de kansel of balie slechts toelaat. Van het eerste kunnen, onder andere, getuigen de aanroeping van den Genius der welsprekendheid, eenen ons onbekenden God; en de aanspraak aan de jongelingschap, welke in den tempel der wetenschappen haren wierook aan derzelver beoefening toezwaait: zijnde ook deze Godin Beoefening ons volstrekt vreemd. Om niet te spreken van