| |
D. Juan Bautista Munoz.
(Medegedeeld door den Heer Gerrit Joan Meijer.)
Toen de geschiedenis van Amerika, van den beroemden robertson, in Spanie bekend werd, verwekte dezelve aldaar veel opziens en verontwaardiging. Om de eer der natie te redden, benoemde de toenmalige Koning, in het jaar 1779, den Heer juanbautista munoz, Hoogleeraar der Wijsgeerte te Valencia, tot Historiograaf der Indiën, gelastte hem eene geschiedenis van Amerika te schrijven, en gaf tevens bevel, dat alle boekerijen en archieven des geheelen Koningrijks voor hem zouden geöpend worden, en hem ten dienste staan. De schrandere, maar bescheidene munoz aanvaardde dezen last met huivering; volbragt dien echter met edelen moed en standvastigheid. Omtrent het koninklijke bevel drukt bij zich in zijne voorrede aldus uit: ‘Ik acht mij ook verpligt, om
| |
| |
van de eer en het vertrouwen te gewagen, waarmede ik in dezen vereerd werd. Ik ontving een eenvoudig bevel, om deze geschiedenis te schrijven, zonder de minste aanwijzing omtrent de wijze, hoe; blijvende dus de zaken, de schikking en de stijl geheellijk aan mijne vrije verkiezing overgelaten.’ In weêrwil echter des koninklijken bevels, ontmoette hij onverwachte zwarigheden; want vele boekerijen der aanzienlijkste kloosters in Spanje hadden een opschrist, waarin hij met de groote excommunicatie bedreigd werd, die iets uit dezelve over den drempel bragt; en deze bedreiging moest eerst door eene pauselijke dispensatie weggenomen worden, alvorens de Heer munoz de noodige stukken kon verkrijgen. Met het grootste ongeduld zag men de eerste proeve te gemoet, die men, naar de bekende kunde des Schrijvers, en na zulke voorbereidingen, reeds vooraf als een meesterstuk beschouwde. Eindelijk verscheen dan, in het jaar 1793, het eerste deel; en met regt mogen de Spanjaarden roemen, dat zij ook hunnen tacitus hebben! In het jaar 1799 wilde munoz het tweede deel, met een deel der noodige bewijstukken, uitgeven, toen hij den 19den Julij overleed. Dit tweede deel is tot heden toe nog niet in het licht verschenen. Waarschijnlijk is de noodlottige oorlog, welke Europa sedert dien tijd verontrust, de oorzaak daarvan. Met hoe veel regt wij de nietverschijning van dit tweede deel betreuren, en hoe veel Spanje's letteroem door den dood van den edelen munoz verloor, mogen zij met mij getuigen, die het eerste gelezen hebben. Deze geschiedenis is in allen opzigte een meesterstuk, zoo wel ten aanzien van waarheidsliefde, van oordeel, smaak en onpartijdigheid, als ook van stijl; ja dit ééne boekdeel schijnt mij
voldoende, om den naam van munoz onsterfelijk, en den luister van Spanje's letterroem onvergankelijk te maken.
Ik heb beproefd om mijne landgenooten met dezen waarlijk grooten man bekend te maken, door hun eene
| |
| |
vertaling zijner inleiding tot dit voortresfelijk werk aan te bieden, in de hoop, dat deze inleiding, als een klein geheel, hunnen geest en hunnen smaak, voor eenige oogenblikken, aangenaam zoude kunnen bezig houden, en hun de denkwijze en den schrijftrant der nieuwe Spaansche geleerden leeren kennen.
1. Nieuwe wereld noemden onze voorouders dat gedeelte van dezen aard- en waterbol, hetwelk de Spanjaarden ontdekten, ten tijde der katholieke Koningen. Een naam, met billijkere redenen toegedeeld, dan de Ouden hadden, om ‘geheele wereld’ te noemen, dat kleine gedeelte, hetwelk zij kenden. De aardrijkskundige begrippen, welke men ten tijde der Romeinsche grootheid had, waren wezenlijk zeer gering; en, gedurende den luister van dit rijk, reikten zij niet verder, dan over het achtste gedeelte van den aardbol. Van de drie voornaamste deelen, waarin men de oude wereld verdeelde, kende men het kleinste niet eens geheel. Uitgestrekte landen, welke wel de helft van Azië en Afrika bevatten, kende men, of in 't geheel niet, of slechts uit onzekere en onnaauwkeurige verhalen. Bijkans duizend jaren verliepen er, nadat de volken van het Noorden zich meester maakten van het Romeinsche gezag, zonder dat men in de aardrijkskunde merkelijk vorderde. Slechts in de negende eeuw ontdekte men Groenland; en in de elfde eeuw, bij gelegenheid der beroemde Kruistogten, verkreeg men uitgebreidere en stelligere kennis van de westelijke en zuidelijke gedeelten van Azië. Uit deze kennis werd het verlangen geboren, om verder afgelegene en onbekende landen te bezoeken. In de twaalfde eeuw gaf benjamin ben jonah, een Jood, geboortig van Tudela, in het Koningrijk Navarra, en schrijver eener belangrijke reis, nog meerder voedsel aan deze begeerte. Na hem deden eenige vreemdelingen verschillende reizen, in de dertiende en veertiende eeuw, onder welke zich de Vene- | |
| |
tiaan marco paolo en de Engelschman john de mandeville roemrijk onderscheidden. Echter kon
men geene groote vorderingen in de aardrijkskunde verwachten, zoo lang de zucht, om nieuwe landen door middel van de scheepvaart te ontdekken, niet de harten der Vorsten beving.
2. Dit veld openden de Koningen van Kastilië in het begin der vijftiende eeuw, door de verovering en Europesche bevolking der Kanarische eilanden, die reeds te voren door Fransche en Spaansche schepelingen waren bezocht geweest. Vanhier uit gingen de moedige togten op den Atlantischen oceaan, in eenen aanmerkelijken afstand van het vaste land; hier ontstond het vermoeden van nieuwe eilanden in het westen; hier begon de handel met de woeste volken van Afrika, van welke men vruchten en kostbare metalen ontving, voor snuisterijen, bij ons van geene waarde; vanhier rees de bijzondere luister der stad Sevilla, de hoofdplaats voor den handel in slaven en voortbrengselen der natuur met Afrika en deszelfs eilanden; en hier ontstak de ongehoorde drift tot ondernemingen ter zee op de kusten van Andalusië. De Portugezen, mededingers naar den roem hunner naburen, betraden dezelfde loopbaan; en, dezelve met ijver en standvastigheid vervolgende, verduisterden zij welhaast de ondernemingen hunner voorgangeren, volmakende de scheepvaart, en gevende aan den zeehandel eene verbazende uitgebreidheid. Zoo veel vermag de gunst van eenen Vorst, die de wetenschappen en de algemeene welvaart bemint; die zijnen tijd en zijne pogingen besteedt, om de eer en de belangen van het vaderland te bevorderen! Dit een en ander verkreeg Portugal door den onsterfelijken Prins hendrik; en een rijk van zoo weinig aanzien werd, na verloop eener eeuw, de bewondering van Europa, de schrik van Afrika en Indië, en zijne hoofdstad de voornaamste stapelplaats der wereld. Deze gelukkige togten der Portugezen echter, hoe nuttig ook voor hun land, voor het Christendom, en voor de uitbreiding van het
| |
| |
menschelijk verstand, bepaalden zich tot de kusten en zeeën der oude wereld, van welke men reeds eenige, hoewel zeer geringe en twijselachtige, kennis had. Men was waarlijk nog geheel onbekend met den zuidelijken uithoek van Afrika, toen men het ontwerp beraamde, om langs deze streek naar Indië en de Specerij-eilanden te varen, met oogmerk om dien grooten handel zich eigen te maken en zonder tusschenkomst te voeren, die, door duizend omwegen gedreven, allengskens vele volken en staten, van de vroegste tijden af, verrijkt had.
3. Eene andere onderneming bleef bewaard voor een vernuft van hooger orden, voor een ondernemend hart en eenen onversaagden moed. Van de denkbeelden, die men van de oostelijke grenzen van Azië had, moest men besluiten tot den verbazenden afstand tusschen deze, en de bekende kusten en eilanden van Afrika. Het was aannemelijk, dat in die uitgebreide ruimte groote landen, en in dezelve volken, en zelfs magtige rijken, moesten zijn. Welk een edel voorwerp voor eene wijze nieuwsgierigheid! En, indien de afstand kleiner ware, en geheel vervuld door den grooten Oceaan, hoe veel korter en gemakkelijker konde dan niet de handel naar de Indiën, door het westen, gedreven worden? Met soortgelijke overdenkingen hield zich de beroemde Genuees, christoforo colombo, bezig; die, onderwezen in de wetenschappen en kunsten, welke bijdragen, om de scheepvaart voor te lichten en te volmaken; die door eigene ervaring de bevarene zeeën kende, met de wijzen van alle landen gemeenzaam was, en alle boeken gelezen had, welke hij over geschiedenis, wijsgeerte en wereldkunde verkrijgen kon; die, zeg ik, zijne gedachten boven de gewone spheer verhief, en bij gevolg al die tegenspraak en verhindering moest ondervinden, welke zij ontwaren, die den eens betreden weg verlaten. Gelukkig beantwoordden colombo's moed en standvastigheid aan het verhevene zijner gedachten. Dus, ten koste zijns tijds en zijns gedulds, zocht hij, voor zijne moedige onderneming,
| |
| |
eenen magtigen en gelukkigen Vorst te winnen, en op het tooneel der wereld het grootste schouwspel te geven, dat ooit de eeuwen zagen. Deze wijze stuurman, verre verheven boven den geroemden geleider der Grieksche Argonauten, streefde moedig de grenzen der oude scheepvaart voorbij, vertoonde den grooten Oceaan bijkans nog eens zoo ruim, als de algemeene denkwijze hem maakte, en ontdekte in deszelfs schoot nieuwe werelden, volgens de voorspelling van seneca, welker kennis andere colombo's voltooiden.
4. Eindelijk zag men dan dezen aardbol grootstendeels met water bedekt, en in hetzelve, als op een groot veld, die aarddeelen gestrooid, die, het noorder aspunt omklemmende, tot op de helft van het zuidelijk halfrond afdalen, en in twee aanzienlijke stukken verdeeld zijn. Dat gedeelte, waartoe de oudtijds bekende wereld behoort, ligt in het midden der oppervlakte van den aardbol, van de Kanarische eilanden naar het oosten toe; zeer uitgebreid naar alle rigtingen boven den evenaar, en verre onder denzelven in twee naauwe punten uitgaande, de eene gevormd door het vaste land van Afrika, en de andere door de eilanden ten zuiden van Azië. Op de tegenovergestelde helft, van de Kanarische eilanden naar het westen toe, ligt het tweede gedeelte der nieuwe landen, weinig verwijderd van het eerste, en iets minder uitgebreid in breedte omtrent de noordpool. Van hier af wordt het aan beide zijden naauwer, tot dat het, in de nabijheid van den evenaar, eene smalle landengte vormt; nu wordt het weder ruimer, verkrijgt welhaast eene lengte van 45 graden, wordt dan weder naauwer, en eindigt in het zuiden met eene smalle punt op 56 graden breedte. - De ruime uitgebreidheid van het nieuwe aarddeel, genaamd Amerika; de onmetelijke zeeën, die hetzelve aan beide zijden bespoelen, van de Afrikaansche eilanden af, tot de eilandsgroep van Azië toe; al het overige van het zuidelijk halfrond, zoo verre het bevaarbaar is; en de ontelbare eilanden, gelegen in de nabijheid van Amerika
| |
| |
en in den grooten stillen Oceaan, - dit alles zijn de westelijke ontdekkingen der Spanjaarden, met hare gevolgen; dit is onze nieuwe wereld, diens naams waardig, niet alleen omdat zij aan de oudheid onbekend was, maar ook om de bijzondere nieuwe voorwerpen, welke zij der natuur- en zedekunde aanbiedt.
5. Ten gevolge van deze ontdekkingen, omzeilde men den geheelen aard- en waterbol; men bragt deszelfs ware gedaante in het licht; en men verkreeg kennis van de gesteldheid zijner voornaamste deelen, en der dingen, die zij bevatten. Nog meer dan de kennis van dezen bol, werd de kring onzer denkbeelden vergroot. Dit kleine gedeelte der aarde, dat men de bewoonbare wereld noemt, verrijkt door duizend gewaande voorregten, vertoonde, voor zoo verre het ontdekt werd, dezelfde natuur, in die eenvormige verscheidenheid, die haar karakter en hare schoonheid uitmaakt. De vooronderstelde grensperken van water, koude en hitte, waarmede men haar omgeven dacht, verdwenen. Alle landen bereikbaar en alle zeeën bevaarbaar verklaard zijnde, kreeg men aanleiding tot eene algemeene waarneming en ervaring; en ontelbare dwalingen, ontstaan uit de overhaasting in het oordeelen naar onvolmaakte gelijkstellingen, werden verbeterd. Nieuwe landen; nieuwe en zeer verschillende luchtsgesteldheden in dezelfde luchtstreken; eene voortdurende lente in die, welke men voor de veranderlijkste hield; sneeuw in de heete luchtstreek; levende wezens in alle, en andere soortgelijke verschijnselen, naarmate zij de algemeene bewondering wekten, maakten ook de wijsgeeren oplettend en omzigtig, om hunne oordeelvellingen en uitspraken te regtvaardigen. Het vaste land van Amerika, als het voornaamste der nieuw ontdekte landen, en van den beginne af naauwkeuriger onderzocht, heeft grootere en aanzienlijkere verschillen opgeleverd, dan te voren gekende landstreken. Het breidt zich ten noorden uit, onttrekt zich aan de waarneming omtrent de 80 graden breedte, en loopt naar het zuiden over de
| |
| |
2700 mijlen langs de middaglijn. Het schijnt, dat de natuurlijke beweging der wateren naar het westen hetzelve wilde verdeelen, en dat zij reeds de uitgebreidheid van den zeeboezem tusschen Florida en de monden van den Orinoko van het land gewonnen hebbe; zoo als zij waarschijnlijk in andere tijden de veel grootere ruimte in de Aziatische eilandsgroep won, en Nieuw Holland afzonderde. In Amerika, echter, is deze scheiding verhinderd door de groote Cordilleras, die het noordelijk met het zuidelijk deel zeer sterk verbinden. Men vindt op onzen aardbol geene tweede soortgelijke bergketen, noch zulke aanzienlijke uitwerkselen, als hieruit voortvloeijen; niet minder merkwaardig is de grootte en uitgebreidheid der lage landen en moerassen. Verbazende meren en watervallen vormen stroomen van eene ongehoorde grootte, zoo als de St. Laurens, de Missisipi, de Orinoko, de Marauon en de La Plata, met welke men de grootste stroomen der oude wereld niet eens vergelijken kan. Naar evenredigheid overtreffen ook de zandige en onvruchtbare vlakten, en de vruchtbare en vette landen der nieuwe wereld, die der oude. Hier vertoont zich de natuur in hare volle kracht, den grond met verbazende en ondoordringbare bosschen bedekkende, palm- ceder- en andere boomen voortbrengende van ongeloofbare dikte en hoogte; daar schijnt zij uitgeput en magteloos in schrikverwekkende en dorre woestijnen, waar naauwelijks een distel of doorn groeit.
6. Aan den zamenloop van deze oorzaken, en aan de ligging der landen, ten aanzien van hemelstreek en zeeën, zijn wij andere verwonderenswaardige verscheidenheden verschuldigd; doordringende koude op kleine hoogten; eene algemeen heerschende vochtigheid; eene onzuivere en ongezonde lucht; winden, die gewoonlijk de hitte der loodregte zonnestralen matigen, en andere, welke gedurig de koude vermeerderen, die aan de poolstreken eigen is; stormen, die in korten tijd bergen van zand voortbrengen en weer vernietigen, en planten, dieren en gebouwen verwoesten; de jaar- | |
| |
getijden verdeeld door aanhoudende of ophoudende regens, en deze laatsten bijkans voortdurend in het eene land en zeer zeldzaam in een ander. Niet minder opmerkelijk is de rijkdom in het hart der aarde; de menigvuldigheid en de verscheidenheid der gewassen op derzelver oppervlakte; de ontaarding in de verplanting naar andere landstreken; de aswisseling in het voortbrengen, en in den smaak en de grootte der vruchten. Men vindt in het nieuwe aarddeel niet de groote viervoetige dieren van het oude; daarentegen heeft het een oneindig aantal van insekten en wormen, waarvan vele wonderbaarlijk en verbazend in hunne soort zijn, en duizend andere soorten van dieren, geheel nieuw, of ten hoogste verscheiden. Onder de vogelen dezelfde verscheidenheid en onderscheiding.
7. De verscheidenheid echter, die men onder de menschen vindt, verdient nog meer onze verwondering. De nieuwe wereld heeft ons, in hare verschillende bewoners, even zoo vele schakels aangeboden, om de keten te vormen, welker uitersten de blanken en zwarten van het oude werelddeel zijn. Eene andere en nog meer verscheiden keten zoude men kunnen vormen van de verschillende trappen van onbeschaafdheid, waarop zij allen zich bevinden, van de streep af, die den wilden mensch van het dier afscheidt, tot de grootste gelijkheid aan een geregeld gemeenebest. Men zag daar de rede verlaagd; de natuurwet verduisterd; overal de domste afgoderij verheven; de woestheid heerschende; de met de menschelijke natuur meest strijdende ondeugden zeer uitgebreid; letteren en wetenschappen geheel onbekend; onbekend ook een groot aantal van kunsten; andere in haar eerste opkomen, overgeleverd van den eenen aan den anderen door werktuigelijke navolging, en niet ééne bekend of gevorderd uit grondbeginselen. Zelfs de eerste kunst van allen, de akkerbouw, daar, waar hij de grootste vorderingen gemaakt had, verdiende naauwelijks dien naam, en kon ook niet anders zijn, zonder de kennis aan het ijzer, en zonder het gebruik
| |
| |
der dieren voor den arbeid. De meest volmaakte en uitvoerigste werken voor de weelde der half gekleede grooten, in het beschaafdste gedeelte van Amerika, waren kinderen van zuivere werktuigelijkheid en geduld, en niet meer noch minder dan de gewone werken voor de schamele behoeften en gerieven van het naakte gemeen. Deze onbeschaafde volken, in 't algemeen wel te vreden met hunne ellende, ontwaakten zelden, om het levensgenot van anderen op te zoeken en zich eigen te maken; dus bleef elk klein huisgezin, elke stam of natie bepaald bij haren grond, begraven in hare onwetendheid, en in eene verbazende onverschilligheid en luiheid. Elk eene had hare arme taal, hare zeden en gewoonten, hare ijdele afgoden en bijgeloovigheden. Uit dezen ellendigen staat rezen ongetwijfeld eenige volken van Brasilië, van Terra Firma, van de binnenlanden van Noord-Amerika, en voornamelijk van Mexico en Peru, bij welke men uitgebreidere en rijkere talen gevonden heeft. Echter geen van deze schijnt ooit een genoegzaam aantal van afgetrokkene en algemeene denkbeelden verkregen, noch zoo veel tijds vrede en rust genoten te hebben, als voldoende was, om hen uit dezen afgrond van duisternis tot het licht der ware beschaving te verheffen, daar zij beroofd waren van alle gemeenschap met beschaafde volken, en de eerste overleveringen der menschheid vergeten hadden. De overlevering van den zondvloed schijnt de éénige te zijn, die bij de volken der nieuwe wereld is bewaard gebleven, hoewel veranderd en met fabelen vermengd, zoo als dit ook bij vele beschaafde volken der onde wereld plaats heeft. Maar noch deze overlevering, noch vele andere begrippen en gewoonten, welke het vernuft en de geleerdheid hebben vergaderd, om in eenige der te voren bekende volken den oorsprong der bevolking van Amerika te vinden, voldoen os bevredigen het verstand.
Het menschelijk geslacht is, zegt men, afkomstig van één eenig begin; dit is geheel omgekomen in den algemeenen zondvloed, behalve het huisgezin van noah,
| |
| |
beschaafde menschen, die aan hunne nakomelingen den voorraad hunner kunsten en de overleveringen hunner voorouderen mededeelden. Hoe is het gebeurd, dat een gedeelte dezer nakomelingen geheellijk zijne afkomst vergeten, en niets behouden hebbe van den overgeleverden kunstvoorraad, niet eens het gebruik des ijzers, of van andere dingen der eerste behoefte; en eindelijk tot dat uiterste van stompheid geraakt zij, waarin de meeste bewoners van Amerika en der eilanden van den zuidelijken Oceaan zich bevinden?
(Het vervolg en slot hierna.) |
|