voor de openbare vertooning bezitten, welke deze zich tot doel en regel behoort voor te stellen. In het treurspel, toch, zijn het de geweldige hartstogten, die de hoogere kringen des staatkundigen levens beroeren, en aan den publieken geest achting of bewondering, vrees of schrik, medelijden of afgrijzen, moeten inboezemen. Der Grieken beste tijden waren die van den algemeenen naijver, waarin de eene staat tegen den ander kampte. Groote, edele driften kwamen alhier in werking, en werden dikwerf tot uitersten gedreven. Zie daar de stof voor het dichterlijk genie, dat in een schoon en vruchtbaar klimaat overal werd uitgelokt. De dichter bragt zijn ontwerp tot eene hoogte, voor welke bezwaarlijk andere, en vooral de noordelijke, landen berekend zijn, niet omdat aldaar de hartstogten zwijgen, maar omdat het genie minderen prikkel heeft tot verhefffing. Op deze wijze meenen wij het raadsel te mogen oplossen, waarom het treurspel, onder alle latere Europeesche volken, voor dat der Grieken heeft moeten zwichten, en altijd ondergeschikt blijven zal, niet omdat hunne dichters minder begaafd zijn, maar omdat de gewoonten en zeden, de karakteristieke toon der natiën, al te veel van elkander verschillen, om ooit in een zelfde doelmatig verband begrepen te kunnen worden. Ook de fabel zelve, waarmede de Grieksche dichter naar welgevallen speelt; ook de rei van mannen, vrouwen en kinderen, dien de openbare handeling van kerk en staat hem vergunt, levert hem gelegenheden tot verwisseling en ontknooping, welke het rijkste dichterlijk vernuft van anders handelende volken niet dan met de uiterste moeite zoekt en vindt.
Niettemin blijft elke streving van den dichterlijken geest naar dat hooge ideaal, in den toon van elken landaard gewijzigd, begeerlijk en hoogst vereerende voor de kunst, welke aan zichzelve wetten schept en geeft, naar welke zij zich rigt en verkiest te rigten, zonder dat hier het gezag van eenen aristarch de uiterste grens mag teekenen, binnen welke zij zich bepalen moet. Ook uit dit gezigtspunt blijft de mededeeling van elk dichterlijk stuk der oudheid, zoodanig als het was en tot ons is overgebragt, eene gewigtige bijdrage voor de letter- en dichtkunde van onzen tijd, en dank hebbe alzoo de arbeid van den Heer ten brink, wanneer hij ons een der meesterstukken van het Grieksche tooneel onverbasterd mededeelt. De Medéa van euripides, en de fabel, waarop zij gegrond werd, is