Montesquieu en Chesterfield.
Montesquieu en Lord chesterfield waren te gelijker tijd in Venetie, en twistten dikwijls over de voortreffelijkheid hunner Natie, terwijl de eene de vlugheid der Franschen en de andere het koele vernuft der Engelschen verhief. Op zekeren dag trad een Engelschman in montesquieu's kamer, die toen reeds opmerkingen tot zijne onsterfelijke schriften verzamelde. ‘Ik ben,’ sprak de vreemdeling, ‘een vriend uwer landslieden, dewijl ik lang in Frankrijk verkeerd heb, en men mij aldaar zoo wel bejegend heeft, dat ik gaarne elken Franschman dienen wilde. Dit is ook het oogmerk van mijn bezoek. - Gij zijt,’ - voer hij voort, - ‘met eene gevaarlijke nieuwsgierigheid behebt, die men nergens minder, dan in Venetie, verschoont. Gij vraagt naar alles, wat er omgaat. Gij wilt geheimen uitvorschen, en ik weet, dat gij veel opgeschreven hebt - misschien tot gebruik van het een of ander vreemd Hof: want zoo beoordeelt de geheime Inquisitie uw gedrag, en heeft deswege heden vroeg besloten u eerstdaags te laten vatten. Wees dus op uwe veiligheid bedacht.’ De vreemdeling 'vertrok. Montesquieu, geheel bedroefd, wierp al zijne papieren zonder tijdverlies in het vuur, en liep naar chesterfield, om hem dit voorval te verhalen. - ‘Ik geloof,’ zeide de laatste, na eenig nadenken, ‘dat deze gebeurtenis onzen strijd wel zal beslissen, want een ander zou die zaak naauwkeurig hebben onderzocht.’
Montesquieu. En zich moedwillig aan een groot gevaar blootgesteld hebben.
Chesterfield. Dat mij echter zoo dringend niet voorkomt; want bedenk toch eens, of het wel waarschijnlijk is, dat een vertrouwde der Staats-Inquisitie eenen vreemdeling derzelver besluiten verraden, en uit dankbaarheid voor van Franschen genotene beleefdheden zijn hoofd wagen zou?
Mont. Maar wat kon dan des mans oogmerk zijn?