Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1811
(1811)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijMoet men de cataract niet opereren zoo lang de lijder nog met het andere oog goed zien kan?
| |
[pagina 694]
| |
Tegen de opgegevene gronden kan ik niets inbrengen, en ik ben ook, tot heden, deze grondstellingen gevolgd, maar deel hier thans mijne eigene gedachten mede, over welker juistheid ik nog niet beslissen kan, doch welker beslissing echter gewigtig kan wezen, en die bijna alleenlijk van eene groote som van ondervindingen afhangt, en dus best van de vereenigde pogingen van meerdere Oogartsen verwacht kan worden. Het is, namelijk, bijna regelmatig, dat de Cataract beide de oogen aantast, en het zijn bijna slechts uitzonderingen, zoo het andere oog, het geheele leven door, vrij blijft, wanneer het eene aan deze ziekte lijdt. Menigmaal ontstaat de Cataract op beide oogen, maar ten minste even zoo dikwijls eerst alsdan op het tweede, wanneer het eerste reeds blind is. Zoude deze daarop volgende verduistering der tweede lens wezenlijk altijd door het voortduren der eerste oorzaak ontstaan? Of ontstaat zij ook niet menigmaal consensueel, door de ziekte der andere lens? Wordt het laatste niet daardoor waarschijnlijk, dat men zich, schier altijd te vergeefs, bemoeit, om de tweede lens, door ijverige aanwending der tegen de inwendige, algemeene oorzaken werkzaamste heelmiddelen, te redden? In dit geval zoude de vroegtijdige ligting van de Cataract het andere oog behouden, en zoo de Lijder dan ook met eenen Cataractbril voor het andere oog lezen, schrijven en dergelijke, een scherp gezigt vereischende, werkzaamheden verrigten moest, dan zoude dit toch duizendvoudig daardoor vergoed worden, dat men door de vroegtijdige ligting hem, ten minste eenen tijd lang (tot op de operatie), voor het verdriet van met beide oogen niet te kunnen zien, en voor het dubbel gevaar, angst en ongemak der operatie bewaard had. De beslissing der vraag hangt af: 1.) Van de uitkomsten eens toereikenden aantals aanhoudende waarnemingen, of de Cataract, die door oorzaken, welke slechts op één oog werken, gelijk bij voorb. een stoot of steek in hetzelve, ontstond, zich ook aan het andere oog mededeelde, of anders nadeelig op hetzelve werkte. Wenzel loochent het, in zijn traité de la Cataracte. Een tweetal waarnemingen van het tegendeel zal ik terstond bijbrengen. 2.) Van de uitkomsten van een toereikend aantal | |
[pagina 695]
| |
van gevallen, in welke men, op het aandringen des Lijders, of met het bovengenoemd oogmerk, eene niet reeds te oude Cataract geligt had, als de andere oogappel nog geheel gaaf was. In beide gevallen, echter, moet zich de waarneming van den Lijder niet slechts over de laatste maanden, maar over eenige jaren uitstrekken, wijl eene menigte Cataracten zeer langzaam ontstaan. Als ik richter's oudere schriften over dit punt nog eens nazie, vind ik, dat dezelve voorheen (in de, in 1773 in het licht verschenen: Abhandlung über den grauen Staar, ƒ. 17, 18) volkomen dezelfde meening geuit heeft. Hij brengt een geval bij, dat hij uit het linker oog eene volkomene Cataract haalde, en dat daarbij eene op het regter oog ontstaande Cataract, die sedert kort zeer toegenomen was, niet verder aangroeide, zoodat dezelve vijf jaren later nog in denzelfden staat was, als op den dag der operatie. Voorts haalt hij eene waarneming van st. yves aan, die tot dit onderwerp behoort. Zeker man kreeg, door eene wonde met eene schrootkorrel, eene Cataract op het regter oog, en kort daarop werd ook het andere blind. Nadat de Cataract van het regter oog geligt was, kwam het gezigt in het linker van zelf weder. Dit alles, besluit hij, bewijst, dat men de Cataract hoe eerder hoe beter moet opereren, en dat men hopen kan, door eene tijdige operatie van het beleedigde oog, het bijna zeker verlies van het gezonde te verhoeden. Gronden, waarom hij naderhand den tegengestelden raad gaf (zie boven), vind ik nergens door hem opgegeven. Eene wedergade der waarneming van st. yves vindt men bij gleizeGa naar voetnoot(*), dat namelijk de Cataract van het eene oog binnen acht dagen verdween, als de andere door een slag ontstane Cataract geligt was. Hebenstreit geeft, in zijne voortreffelijke bearbeiding van bell, ook de meening op, dat, door eene tijdige operatie van het zieke oog, het gezonde dikwijls gered konde worden. De Operateur behaalt, in der daad, een' levendiger dank, wanneer hij eenen reeds volkomen blinden het | |
[pagina 696]
| |
gezigt weder verschaft, dan wanneer hij hem een oog weder herstelt, welks verlies hij, bij de voortduring van het gezigt met het andere oog, naauwelijks ondervond. Echter dit mag tot geen' maatregel dienen, die den zieke welligt het andere oog kosten zoude. Tot dus verre himly. Aangezien deze opmerkingen van den Hoogleeraar himly zoo volstrekt strijden met die, welke mij door den vermaarden du bois, te Parijs, op wiens gezegden ik, in het algemeen, grooten prijs stelde, waren ingeprent of geleeraard, dat men, namelijk, geene Cataract moet opereren, alvorens beide de oogen door deze ziekte zijn aangedaan, zoo begreep ik echter sints lang, om deze waarneming van himly eens ten toets te brengen, en heb zijne opmerkingen bewaarheid gevonden, want sints vijf jaren, dat ik, in vele gevallen, het eene oog opereerde alvorens het andere sterk was aangedaan, heeft er bij mijn weten nog geen een dier Lijders (sedert de operatie) verslimmering van het andere oog ondervonden; waarom ik in der daad genoodzaakt ben geworden de stelling van den Hoogleeraar du bois minder voor te staan, te meer, dewijl ik proefondervindelijk gezien had, dat men zich op de waarnemingen van himly geheel verlaten konde. Himly, die deze zijne denkwijze, in het jaar 1801, in zijne Ophthalmologische Beobachtungen zur Kenntniss und Behandlung der Augen, mededeelde, heeft in het jaar 1802, in zijne Ophthalmologische BibliotheckGa naar voetnoot(*), nader zijne waarneming bevestigd, en daarbij aangevoerd, dat arneman mede verzekert, dat, in vele gevallen, de vroegtijdige operatie het middel is, waardoor de Cataract nog van het andere oog kan afgewend wordenGa naar voetnoot(†). En wanneer wij de Schriften van plenck aangaande dit onderwerp nagaan, zullen wij ras ontwaren, dat deze Hoogleeraar de waarneming van himly reeds voor vele jaren heeft bewaarheid gevonden, dewijl hij | |
[pagina 697]
| |
zegt: ‘De staar van het eene oog deelt zich, binnen eenige jaren, zeer gemakkelijk aan het andere oog mede, ten zij men de eerste staar bij tijds wegneme; hierdoor wordt derzelver geboorte in het andere oog niet zelden voorgekomen.’Ga naar voetnoot(*) Eindelijk kunnen wij nog bijbrengen, dat beer, die wij hier voor gezien hebben dat met richter overeen kwam, naderhand geheel anders gedacht heeft; immers deze zegtGa naar voetnoot(†): ‘Ik heb, in een tijdvak van 17 jaren, zorgvuldig zulke menschen waargenomen, welken men de Cataract aan één oog geligt had, eer er nog een speur dezer ziekte aan het andere oog zigtbaar was, en heb bij allen gevonden, dat er zich, tot heden, nog niet het geringste teeken eener Cataract opdoet. Zoude deze waarneming, bijaldien dezelve algemeen bevestigd wierd gevonden, niet door den tijd van groot nut kunnen zijn?’ |
|