Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1811
(1811)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe pligten van den arts.
| |
[pagina 680]
| |
roem, moet hij voor de hoogste bedoeling, redding des levens en der gezondheid van anderen, opofferen. De Geneeskunst is dus eene der verhevenste en Goddelijkste kunsten, daar hare verpligtingen met de eerste en heiligste wetten van den Godsdienst en menschlievendheid ten naauwste verbonden zijn, en hare uitoefening volstrekt zelfverloochening en verheffing van ziel boven de gewone betrekkingen des levens vordert. Slechts een zuiver zedelijk mensch kan Arts, in den waren zin des woords, zijn, en slechts zulk een Arts kan zijn geluk in zijn beroep vinden. Want hij alleen gevoelt eene hoogere bedoeling zijns aanzijns in zijn binnenste, die hem boven het leven zelfs, en boven al deszelfs vreugde en moeijelijkheden verheft. - Zijn geest te veredelen, zijn eigen persoon voor het geheel en voor eene hoogere wereld op te offeren, en goede daden, zoo veel hij kunne, om zich henen te verbreiden, dit is het doel zijns aanzijns; en waar kan hij dit beter bereiken, dan in een beroep, hetwelk hem elk oogenblik daartoe gelegenheid verschaft, ja daartoe dwingt, en hetwelk zonder opoffering van zijn eigen ik en van alle verkleefdheid aan het schijnbare en aardsche geheel onmogelijk is? - Zune beroepsbezigheden zullen dus altijd in de schoonste overeenstemming met zijne inwendige overtuigingen en grondbeginsels staan, en als het ware van zelve daaruit voortkomen. Wat hij doen moet, zal hij met vreugde doen, en zoo zal het hoogste geluk des levens, overeenstemming van het uiterlijke met het innerlijke, de gevolgen zijn. - Wee den Arts, die eer- of geldswaarde ten doel zijner pogingen maakt! Hij zal in eenen altijddurenden strijd met zich zelven en zijne pligten staan; hij zal zijne hoop altijd misleid, en zijne verwachting nooit bevredigd vinden, en ten laatste een beroep verwenschen, dat hem niet loont - wijl hij zijne belooning niet kent. Dit eenvoudige inzigt omvat de geheele zedekunde en zoogenaamde staatkunde van den Arts; een woord, hetwelk zeer ongeschikt is, want nergens vindt zich zoo zeer dan in de Geneeskunst bevestigd, dat de beste en eenigste staatkunde die is, zoo te handelen, als een eerlijk en verstandig man in het algemeen | |
[pagina 681]
| |
handelen moet. De regel, die daaruit voortvloeit, en die de grondwet voor alle pligten van den Arts blijven moet, is de volgende: Rigt al uwe daden zoo in, dat daardoor het hoogste doel van uw beroep, behoudenis des levens, herstelling der gezondheid, en verzachting van het lijden van anderen, op het mogelijkste bereikt worde. - Deze regel moet ons altijd levendig voor den geest zweven, hij zal ons altijd op den regten weg brengen, en in alle, zelfs zeer ingewikkelde, gevallen zeker leiden. - Laten wij nu de pligten van den Arts, uit deze gezigtspunten beschouwen en regelen. Zij zijn drievoudig: jegens den zieke, jegens het publiek en jegens zijne ambtgenooten. | |
I.
| |
[pagina 682]
| |
Welligt mogt iemand zoo opgelukkig zijn, in deze hoogere gevoelens geene belooning genoeg te vinden, of ten minste gelooven, dat de armen-praktijk in de uiterlijke betrekkingen het niet verder brenge; dan wete hij: dat de stem van den geredden arme veel luider en doordringender spreekt, dan die des rijken, die dikwijls door zijne voldoening aan den Arts zich het regt geloost gekocht te hebben, om ondankbaar tegen hem te zijn, en zijne gedane diensten gering te achten. In zijne geneeskundige handelwijze wende de Arts de grootste opmerkzaamheid, naauwkeurigheid en naauwgezetheid aan. Niets moet hij oppervlakkig behandelen maar alles grondig en naar zijn best inzien. Nooit beschouwe hij den zieke als middel, maar altijd als doel; nooit als een bloot voorwerp van eene natuurkundige proef, of der kunst alleen, maar als mensch, als hoogste doel der Natuur zelve. - Het is, wel is waar, zeldzaam mogelijk, dat de gebreken van eenen Arts door een Gerigtshof kunnen onderzocht of bestraft worden, daar alles op de naauwkeurigste bepaling van het geval aankomt, dat naderhand bijna nooit regt onderzocht kan worden. Doch des te zekerder en des te vruchtbaarder bewaakt hem zijn inwendig gerigt, het geweten, waar hem geene uitvlugt, geene bewimpeling beschermt, geene klagers ontbreken, waar hem niets vrijspreekt, dan eene zuivere schuldelooze ziel, en de overtuiging, naar zijne beste krachten en inzigten alles ter redding des zieken gedaan te hebben. Mag hij ook in het vervolg door eene volkomener beschouwing en betere ondervinding leeren inzien, dat hij meer en iets beters had kunnen doen; het zal hem verdriet, doch geene wroeging, veroorzaken, want hij had het beste gedaan, dat hem toen ten tijde mogelijk was. Alleenlijk wachte hij zich, dat geene ligtzinnigheid, gemakkelijkheid, aanzien van persoon, of, wat ook de beste overkomen kan, vooringenomenheid voor een stelsel en zucht om proeven te nemen, hem verleiden zijne pligten te verzuimen, of anders te handelen, dan hij had moeten handelen; want daar zwijgt de inwendige regter niet, en zulke gevallen vinden over lang of kort hunne straf in deze inwendige en des te gevoeliger verwijtingen. Dan, geleerdheid en kunst zijn niet alleen toereikend. Ook op de wijze van gedrag komt het bij den | |
[pagina 683]
| |
Arts zeer veel aan. Daardoor voornamelijk dringt hij zich in de gunst van het publiek, en verschaft zich toegang en vertrouwen; want over het eerste kan hetzelve nooit behoorlijk oordeelen, en het is daarom natuurlijk en billijk, dat het zijnen maatstaf naar het laatste regele. Door de wijze van handelen alleen, kan een Arts, bij zeer matige talenten, een' grooten opgang maken, en zonder dezelve de geschiktste Arts onopgemerkt of miskend blijven. Zijn uiterlijke zij daarom niet onverschillig, maar het moet aan de waarde zijns beroeps en de gewigtige betrekkingen van hetzelve beantwoorden. - Het hoofdkarakter zijner handelwijze zij: vertrouwen inboezemende, vriendelijk met waardigheid, bevallig zonder gemaaktheid, vrolijk zonder een potsenmaker te zijn, en ernstig, daar het te pas komt, het onderwerp en zijne woorden gewigt bij te zetten, gedienstig en toegevend in alle onverschillige dingen, doch onverzettelijk vast bij het doorzetten van belangrijke maatregelen en handhaving van gedane uitspraak; deelnemend en hartelijk, met een zuiver hart en achting voor Godsdienst en deszelfs troostgronden, niet achterhoudend noch praatachtig, nog minder een nieuwsvertelder, maar zijne geheele oplettendheid den zieke wijdende, elke omstandigheid waarnemende, alles zorgvuldig afvragende, en zelfs de uitwendige omstandigheden des zieken behoorlijk opmerkende; noch trotsch, noch gemeen, noch een pronker, noch een schoolvos; maar in alles den middelweg houdende; vooral niet hartstogtelijk en oploopend, maar bedaard en beraden, want alleen eene bedaarde, overleggende gedachte brengt vertrouwen voort. - Het is een groot en gewoon gebrek van jonge Artsen, vooral van nieuwere tijden, dat zij alles slechts daarop toeleggen, om opzien te baren, het zij nu door de nieuwste mode in kleederen en wetenschappen, of door paradoxen en singulariteiten, of ook wel door charlatanerie. Dan, het is een groot onderscheid, tusschen opgang maken en vertrouwen in te boezemen; ja, het eerste hindert het laatste, en door het laatste alleen wordt een duurzaam geluk gegrondvest. Het opzien baren kan in allen deele bewerken, dat de Arts eenigen tijd lang het voorwerp van alle gesprekken worde, ook wel | |
[pagina 684]
| |
grooten toeloop verkrijge, doch kort daarna houdt de prikkel tot nieuwheid op, en daarmede heeft het luchtverschijnsel een einde; daarentegen de stille, opregte en onvermoeid voortwerkende verdienste kan, wel is waar, eenen tijd lang onopgemerkt blijven; doch, juist wijl zij zich eerst langzaam in de liefde en het vertrouwen der braveren plaatst, vindt zij voor de toekomst een des te duurzamer en schooner geluk gegrondvest. Een hiertoe hoogst belangrijk, en, helaas! van onze jonge Artsen zeer verzuimd punt, is het houden van een goed zieken-journaal. - Als het geruisch des dags geëindigd is, en de stilte van den avond tot bedaard nadenken noodigt, dan wijde hij zijnen zieken nog eenige uren ter bedaarde beschouwing, teekene de belangrijkste punten der ziektegeschiedenis, de voorgevallene veranderingen, zijne waarnemingen en denkbeelden over het ontstaan en de behandeling der ziekte, en de aangewende middelen, op, en overdenke alles nogmaals rijpelijk. - Geen avond verloope, waar hij niet zijnen zieken nog dezen laatsten pligt betoone, en daardoor tevens zijne gansche bezigheid besloten hebbe. - Hier, in de stilte des nachts, zal hem veel geheel anders voorkomen, dan bij dag; hier zullen hem ontknoopingen en invallen te binnen komen, die gedurende de verstrooijing des dags onmogelijk waren. Dan eerst in dit tijdpunt, als het innerlijke leven ontwaakt, kan ook dit onderwerp tot het innerlijke leven overgaan, en dan eerst zal hij waar belang en ware behartiging bekomen. Want alleenlijk dat, wat ons binnenste aandoet en waarvan het vol is, wat ons immer, zelfs onwetend, vergezelt, is van ons, en alleenlijk zoo door deszelfs voorwerp doordrongen, dat men kan hopen, groot en volkomen daarin te worden, en tot nieuwe ontdekkingen te geraken. - Men vroeg eens den grooten newton: Hoe hij toch op zijne buitengewone ontdekkingen gekomen ware? ‘Ik dacht altijd daaraan,’ was zijn eenvoudig, doch gewis alles afdoenend antwoord. Niet de werktuigelijke bezigheid, zij zij nog zoo zorgvuldig, maar het aanvatten van het voorwerp met inwendig gevoel, maakt den kunstenaar. Elke genezing moet, zonder twijfel, als zij goed zijn | |
[pagina 685]
| |
zal, niet nageaapt, maar nieuw uitgevonden worden. Ik kan daarom niet loochenen, dat ik die dagelijksche gewoonte niet alleen voor een hoofdmiddel, maar voor eene noodzakelijke voorwaarde houde, om niet alleen in de praktijk, maar in de kunst over het algemeen groot en volkomen te worden, en kan dit door voorbeelden van onze grootste Artsen, van eenen boerhave, fr. hoffmann, stoll, lentin en anderen, die allen deze gewoonte waarnamen, en derzelver nut roemden, bevestigen. - Buitendien heeft men daarvan het grootste voordeel, eene verzameling van voltallige en zelfs doordachte ziektegeschiedenissen en dus eenen schat van eigene ondervinding te verkrijgen, die nog in het vervolg veel onderrigting, en ons, door de vergelijking der opvolgende veranderingen van onze inzigten en manier van praktijk, over ons zelven opheldering geeft, - niet te rekenen het groote nut, dat voor de zieken daardoor ontstaat, als men nog na vele jaren een naauwkeurig overzigt van hunne gezondheidstoestand en der op elkander volgende ziekten hebbe, en het middel, dat hun in dit en dat geval vooral goed deed, vinden kan, waarop buitengemeen veel aankomt. Even zoo is het met ziekenbezoeken. - Wanneer zal men daarvan terug komen, het enkel daar geweest te zijn voor een bezoek te houden, en de zorgvuldigheid van den Arts naar de menigte van zulke bezoeken te berekenen? - Ach! het hoofd kan niet zoo schielijk loopen, als de voeten, zoo als zimmerman te regt zegt, en zulk eene ligchamelijke vertooning en zien der zieken, het geschiede ook nog zoo dikwijls, zal de genezing niet verder brengen, en heet eigenlijk niets meer, dan de zieken, naar den graad van hunnen rang, de behoorlijke honneurs te maken. - Het ware ziekebezoek moet bedaard, met volle inspanning van geest, van geenen te korten duur zijn, de Arts moet geheel daar zijn, waar hij is, en zijne geheele opmerkzaamheid enkel op den zieke en deszelss toestand gerigt wezen. Zulke bezoeken alleen beantwoorden aan derzelver doel, en bereiken een dubbel voordeel voor den Arts. Vooreerst, dat hij den zieke van het belang, hetwelk hij in hem stelt, overtuigt, en diens vertrouwen wint en bevestigt; | |
[pagina 686]
| |
ten tweede, dat daardoor eerst die toenadering met beide mogelijk wordt, welke de innigste vertrouwelijkheid van de eene zijde en eene diepere kennis van den anderen kant voortbrengt, genoeg, om mij van eene bij de Magnetiseerders gebruikelijke uitdrukking te bedienen, dat den zieke met den Arts in een volkomen rapport stelt. - Gewis een geheel eigendommelijke toestand der ziele, die dan eerst de kennis der bijzondere gesteldheid van den zieke en den dieperen blik in zijnen inwendigen toestand mogelijk maakt, die de eischen der lijdende natuur aan de kunst behoorlijker gevoelen en denken leert, en gedurende hetwelk gedachten in ons komen, welke onmiddellijk uit den zieke voortkomen en ons op eene eigendommelijke wijze toespreken. - Zulk een bezoek is meer waardig, dan eene menigte gewoonlijke, haastige bezoeken; ja, bij langdurige ziekten kan wezenlijk het geval plaats hebben, dat het te menigvuldig zien des zieken, juist wijl het ons daardoor al te gewoon wordt, het op nieuw en behoorlijk zien hindert, en wij op het einde het bosch door de menigte boomen niet zien; en ik heb dikwijls bevonden, dat een paar dagen tusschenpozing der gewoonlijke bezoeken het beste middel was, om een nieuw inzigt der zaak te bekomen, en dingen waar te nemen, die ons te voren in de werktuigelijke bezoeken ontgaan waren. - Het moest echter hierbij, om vele jonge Artsen, die somtijds uit te groote naauwgezetheid hunne bezoeken te zeer bepalen, herinnerd worden, dat men ook daarin te ver gaan kan, en dat in den regel het dikwijls zien van den zieke altijd de eerste vereischte blijft, ter volkomene kennisse der ziekte en ter verkrijging van het vertrouwen des zieken. - Alleenlijk vermijde men de zonder noodzakelijkheid te zeer opeenvolgende bezoeken, welke den zieke onnoodigen angst veroorzaken, en zelfs den Arts in verdenking van baatzuchtige inzigten brengen kan. Niet alleen genezen, maar ook bij ongeneeslijke ziekten het leven te behouden en het lijden te verligten, is de pligt en eene groote verdienste van den Arts. Hoe zeer dwalen daarom diegenen, welke, bij gebrek van doorzigt ter genezing, verdrietig of onwerkzaam worden, en hunne zieken verwaarloozen of verlaten! Het is waar, het belang van den kun- | |
[pagina 687]
| |
stenaar kan daarbij verloren gaan, doch het verhevene des mensche moet blijven, ja zelfs klimmen. Gewis, de hopelooze, de zonder vooruitzigt op redding aan smartelijke pijnen en kwalen lijdende, heeft nog grootere aanspraak op ons medelijden, dan die, welke het vooruitzigt op redding alle lijden helpt dragen; en in zulke gevallen het leven dragelijk maken, de zwakke hoop, die zelfs de ellendigste zoo gaarne opvat, voeden, en, indien geen helper, toch trooster zijn, is eene schoone, voor het gevoelvolle hart weldadige, bezigheid. Buitendien zijn wij, wel is waar, veel te kortzigtig, om altijd met zekerheid te kunnen bepalen, dat geene hulp meer mogelijk zij. Er kunnen nog in het beloop der ziekte gunstige, inwendige omwentelingen of uitwendige invloeden bijkomen, die aan de zaak eenen anderen keer geven, of der kunst gelegenheid verschaffen, om met goed gevolg aan te vatten. - Ja, ik houde het in de praktijk voor eene der belangrijkste regelen: nooit de hoop, nooit den moed te verliezen. Hoop baart denkbeelden, wekt den geest tot nieuwe inzigten en nieuwe proeven op, en kan zelfs het onmogelijk schijnende mogelijk maken. Wie niet meer hoopt, denkt ook niet meer, gevoelloosheid en zielsverlamming zijn onvermijdelijke gevolgen, en de zieke moet noodzakelijk sterven, als de helper reeds dood is. - Zelfs in den dood mag de Arts den zieke niet verlaten; daar nog kan hij zijn groote weldoener worden, en zoo niet redden, toch het sterven verligten. Het leven der menschen te behouden en zoo mogegelijk te verlengen, is het hoogste doel der Geneeskunst, en elke Arts heeft gezworen, niets te doen, waardoor het leven van een mensch kan verkort worden. - Dit punt is van groot gewigt, en het behoort tot die pligten, van welke men niet eene lijn breed afwijken mag, zonder het gevaar van onoverzienlijk ongeluk voort te brengen. Doch wordt hij ook altijd met behoorlijke naauwgezetheid en scherpzinnigheid overwogen? - Als een zieke door ongeneeslijke kwalen gekweld wordt, als hij zelfs den dood wenscht, als zwangerschap ziekte en levensgevaar baart, hoe ligt kan daar, zelfs in het gemoed des braven, de gedachte opkomen: zon het niet geoorloofd, ja zelfs | |
[pagina 688]
| |
pligt zijn, dezen ellendigen iets vroeger van zijnen last te bevrijden, of het leven der vrucht aan het welzijn der moeder op te offeren? - Hoe veel schijnbaars zulk eene redenering bij zich heeft, hoe zeer het zelfs door de stem van het hart kan ondersteund worden, zoo is het toch valsch, en eene daarop gebouwde handelwijze zoude in den hoogsten graad onregt en strafbaar zijn. Zij beneemt regtstreeks de wezenlijkheid van den Arts. Hij moet en mag niet anders doen, dan het leven behouden; of het een geluk of ongeluk zij, of het verdienste hebbe of niet, dit gaat hem niet aan, en matigt hij zich eenmaal aan, deze beoordeeling als zijn werk op te nemen, zoo zijn de gevolgen onoverzienlijk, en de Arts wordt het gevaarlijkste mensch in den Staat. Want is eenmaal de lijn overschreden, gelooft de Arts zïch eenmaal geregtigd over de noodzakelijkheid van iemands leven te beslissen, zoo behoeft het enkel trapswijze voortgangen, om de onwaarde en bijgevolg de noodeloosheid van een 's menschen leven ook op andere gevallen toe te passen. Doch niet alleen door daden, maar ook door woorden en gebaren kan het leven van eenen zieke verkort worden, en zonder de geringste kwade oogmerken kan de Arts daartoe aanleiding geven. Het is zijn heilige pligt, daarvoor zorgvuldig te waker en alles te vermijden, wat den zieke neerslagtig of moedeloos maken kan. Hij vergete daarom niet, dat niets, geheel niets door hem mag verrigt worden, dat nadeelig of leven verkortend op den zieke werke: elk woord, elk gebaar, zijn gansche gedrag moet opwekkend zijn. Hij overdenke wel, dat de zieke in hem den regter over dood en leven beschouwt, en dat hij angstig in de blikken zijner oogen, in de vrolijke of donkere trekken zijns gezigts, naar zijn oordeel vorscht Is het niet bewezen, dat vrees, bijzonder voor den dood, angst en schrikken, de gevaarlijkste vergisten zijn, en de levenskrachten onmiddellijk verlammen; hoop en moed daarentegen de grootste opwekkingsmiddelen, die dikwijls alle geneesmiddelen in krachten overtreffen, ja zonder welke zelfs de beste middelen hunne kracht verliezen? De Arts moet zich dus voor alle dingen laten gelegen zijn, hoop en moed bij den | |
[pagina 689]
| |
zieke te onderhouden, liever de zaak ligt maken, alle gevaar verbergen, en, hoe meer het toeneemt, des te meer levendigheid en vrolijken moed op het voorhoofd dragen; hij moet allerminst hem geene onzekerheid of wankelmoedigheid bemerken laten, al ware zij ook daar. Voor de achterdocht, de zaak te ligt opgevat, of miskend te hebben, kan hij zich daardoor beveiligen, dat hij de nabestaanden de ware toedragt schildere, en zelfs, in geval van ligtzinnigheid en verzuim, liever bedenkelijker, dan te onbeduidend. - Men ziet hieruit, hoe hoogst berispelijk het gedrag dier Artsen is, welke geene zwarigheid maken, den zieke het gevaar, ja zelfs den dood, aan te kondigen, en hoe onbillijk de nabestaanden handelen, die den Arts daartoe noodzaken. Niemand is bevoegd, den Arts zulk eenen last op te leggen, en nooit behoeft een Arts zich dien te laten geven. Den dood verkondigen, heet: den dood aandoen, en dat kan, dat mag nooit het werk van dien zijn, die enkel daar is, om het leven te behouden. - Zelfs, als de zieke het, onder voorwendsel van nog eenige dingen in orde te moeten brengen en dergelijken, verlangt, de waarheid te weten, mag men hem nooit het leven regtstreeks ontzeggen. Mij zijn twee gevallen bekend, waar twee voortreffelijke Artsen, door dringend bidden der zieken, zich bewegen lieten, hun de ongeneesbaarheid der kwaal te openbaren, en het onmiddellijk gevolg was, dat beide zieken zich om het leven bragten. Doch niet alleen zijn leven, maar wat nog meer is, eer en roem, moet de Arts daaraan wagen kunnen, als het leven eens zieken op het punt staat, en wij stooten hier op een geval, dat onbetwistbaar tot de teederste in de geheele Geneeskunst behoort, waar valsch eergevoel zoo ligt verblinden, en enkel de betrekking op het hoogste en ware beginsel behoorlijk leiden kan. De Arts ziet in, dat de zieke slechts door een middel gered kan worden, doch dat middel is tweeledig, en de proef gevaarlijk, en niets is zekerder, dan dat in een ongelukkig geval het publiek hem alle schuld zal opleggen. De valsche Staatkundige zal dit gedrag boven alle andere verkiezen; hij zal denken, het is beter dat de zieke sterft, dan dat gij hem gedood schijnt te hebben, en hij zal de proef ter redding staken. De regtschapene Arts, evenwel, | |
[pagina 690]
| |
kent geene andere betrekking, dan het welzijn zijner zieken; hij ziet in, dat, als hij zijne eer hooger waardeert, dan het leven des zieken, hij als enkel egoïst en geheel tegen de natuur van het genezingswerk zou handelen; hij bedenkt, dat niet het gevolg, maar het oogmerk onze handelingen bepaalt, en dat slechts pligt en geweten daarbij te rade genomen mogen worden, zonder zich om de uitkomst te bekommeren; hij maakt daarom geene zwarigheid ook dit laatste middel ter redding van den zieke aan te wenden, en geniet of de overwinning, van zijn opregt gedrag door een gelukkig gevolg bekroond te zien, of de nog grootere, zijnen pligt het duurste offer gebragt te hebben, en, hoe meer hem de wereld miskent, des te hooger in zijn binnenste zich over alle oordeelen der menschen verheven, en daardoor Goddelijker beloond te gevoelen, dan menschelijke eer en roem beloonen kunnen. - In het algemeen moet de Arts het zich bij elke genezing tot eene wet maken, tevens met den zieke ook alle verkeerde en onbillijke oordeelen van het publiek mede over te nemen. Het gevolg en de noodzakelijk daarop alleen zich grondende beoordeelingen staan niet in onze magt, en moeten ons daarom volkomen onverschillig zijn. Vraag de beste Artsen, en zij zullen u zeggen, dat zij bij hunne ongelukkig uitgevallene genezingen dikwijls veel meer kunst en moeite aangewend en dus meer innerlijke verdienste verworven hadden, dan bij de gelukkige. - Het eenige, dat bij de genezing in onze magt staat, is de overtuiging, behoorlijk onzen pligt vervuld te hebben. En dit is genoeg. Dit loon kan ons niemand rooven, en het verheft ons even zoo hoog boven die uiterlijke ongeregtigheden, als het innerlijke leven boven het uiterlijke verheven is. Wat den Arts dikwijls meer dan de natuurlijke kwaal de genezing bezwaart en zijn werk moeijelijk maakt, is de verschillende gemoedsgesteltenis der menschen. - Vooroordeelen, de verscheidene trappen hunner beschaving, karakter, temperament, omstandigheden, vereenigen zich, om het goede te verhinderen. Dit is het punt, waar de Arts menschenkenner zijn moet. Doch welke Arts zal dit niet worden, als hij slechts eenigermate lust daartoe heeft! Ik ken geen beroep, hetwelk zoo veel gelegenheid daar- | |
[pagina 691]
| |
toe aanbiedt. - Menschenkennis, een behoorlijk gevoel, en wijsheid kunnen alleen hem hier behoorlijk leiden en trots alle hindernissen ten doel voeren. Daartoe regelen aan de hand te geven, zoude onmogelijk en in der daad ook onnuttig zijn, want wie ze noodig heeft, dien zullen ze bezwaarlijk iets helpen. - Slechts een kort overzigt der hoofdklassen van zieken volgens dit gezigtspunt mag hier plaats vinden: de bevreesde, de ligtzinnige, de geloovige, de ongeloovige, de gehoorzame, de achterhoudende, de praatzieke, de ingebeelde, de halfarts. - Het moeijelijkste zijn de beide laatste, want zij zeggen niet, wat zij gevoelen; zij zijn niet te vreden, eenen goeden raad te bekomen, maar zij willen zelve het inzien en mederaden, ja zij veroorloven zich willekeurige veranderingen in het gebruik der middelen zelve. - Dezulke moet men den algemeenen regel ten bijzonderen pligt maken, niet alleen de ziekte, maar ook het denkbeeld der ziekte, dat dikwijls drukkender is dan de ziekte zelve op den Arts te werpen, en zich daarvan geheel te ontslaan. Zeer belangrijk, en veel grootere opmerkzaamheid waardig, dan men hetzelve gewoonlijk toeschrijft, is het punt van receptschrijven. Het is het laatste resultaat van het geheele onderzoek des Arts en het eenige blijvende bewijs van zijn inzigt en zijne kunst, dat zelfs geregtelijk gezag heeft. - Hoe ligt kan hier eene kleine overhaasting, eene zoo ligt mogelijke schrijffout over het lot des zieken en den naam van den Arts beslissen! - Het moest daarom altijd het werk zijn, dat met de grootste ingespannenheid des geests en der meeste opmerkzaamheid uitgevoerd werd, en het moest elken Arts eene heilige wet blijven, elk recept, na het schrijven, nog eens over te lezen. Gevaarlijke middelen mogen den zieke nooit in de hand gegeven worden, ten minste niet in zulk eene menigte, dat zij het leven gevaarlijk maken kunnen. Het is verschrikkelijk, flesschen met halve en geheele oncen opium in de ziekekamer te zien staan; en geschiedt op deze wijze een ongeluk, dan heeft de Arts de schuld. Geen brave Arts kan geheime geneesmiddelen verkoopen, ja niet eens zijnen zieken toestaan, want, hoe kan hij over lets oordeelen, dat hij niet kent? | |
[pagina 692]
| |
Waar het ergens zonder nadeel voor het doelwit mogelijk zij, kieze men middelen, die beterkoop zijn, in plaats van dure, het inlandsche in plaats van het buitenlandsche. - Het behoort zelfs ook tot de verligting der kwaal, die de Arts ondernomen heeft, de kosten te verminderen, ten minste ze niet zonder noodzake te vermeerderen; en tot de pligten van den goeden Staatsburger, den Staat elke uitgave naar buitenlands te besparen. Het is in der daad onbarmhartig, bij lieden van bekrompene vermogens dezen pligt te verzuimen, en terwijl men hun het leven schenkt, hun de middelen tot het leven benemen. In het algemeen kan, in dit opzigt, de Arts de grootste weldoener zijner zieken zijn, als hij niet alleen met welwillendheid, maar ook met delicatesse op hunne oekonomische verlegenheid acht slaat. Ik bedoele hier niet de wezenlijke armen, voor welke de Staat of de openbare weldadigheid zorgt, maar de ongelijk meer beklagenswaardige klasse diergenen, die wel in gezonde dagen hunne nooddruft hebben, doch, zoodra er ziekte bij komt, gebrek lijden, en wezenlijk arm zijn, zonder het te willen schijnen, - de Arts bijna alleen kent ze, en hij kan ook het best hunne ellende verzachten, en wel, hetgeen de grootste weldaad is, zonder het hun zelfs te laten bemerken. - Ik wil slechts op een middel opmerkzaam maken, waardoor men de kosten der genezing buitengemeen verligten kan, zonder dat het den schijn van geschonkene geneesmiddelen bekomt, en den zieke in de klasse der armen verplaatst. Men make met eenen, voor zulk weldoen begeerte toonende, Apotheker het akkoord, bij recepten, die men met een zeker teeken voorziet, geene winst te nemen, waardoor de zieke een derde, ja dikwijls de helft der kosten bespaart. - Zoo kan men in den nood ter hulpe komen, en toch de uiterlijke eer, als ook het zoo heilige, innerlijke eergevoel verschoonen. - En dit alleen heet waarlijk weldoen. - Bij al het weldoen komt het op de wijze van weldoen aan, en hoe gelukkig is de Arts, dat hem zijn beroep in staat stelt, zoo wel te doen, dat niet alleen de linkerhand niet weet, wat de regterhand doet, maar ook de behoestige zelf niet weet, van waar het komt, en het, als eene gave des hemels, | |
[pagina 693]
| |
met tot god gerigten dank, ontvangt, waardoor alleen eerst elke weldaad, zoowel van den kant des nemers als des gevers, hunne ware meening en hun waar doel bereikt.
(Het Vervolg en Slot in No. 16.) |
|