Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1811
(1811)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 673]
| |
Mengelstukken.Uitbreiding der beschrijving van den ouderdom, volgens Pred. XII: 1-7.De ouderdom zelve is eene ziekteGa naar voetnoot(*), zegt terentius. Dikmaals las en herlas ik de overfraaije beschrijving van dezelve door den wijzen Koning salomo; eene uitbreiding van die beschrijving, met Geneeskundige aanmerkingen doormengd, zal, vertrouw ik, velen Lezeren niet onaangenaam zijn. Er komen toch, in die beschrijving, eenige uitdrukkingen voor, die, omdat zij zinnebeeldig zijn, voor alle Lezers niet even verstaanbaar zijn. Zie hier de overfraaije teekening, door den Prediker opgehangen. ‘Gedenk aan uwen Schepper in de dagen uwer jongelingschap, eer dat de kwade dagen komen, en de jaren naderen, van dewelke gij zeggen zult: Ik heb geenen lust in dezelve. Eer dat de Zon, en het licht, en de Maan, en de Sterren verduisterd worden, en de wolken wederkomen na den regen. In den dag, wanneer de wachters des huizes zullen beven, en de sterke mannen zich zelve zullen krommen, en de maalsters zullen stilstaan, omdat zij minder geworden zijn, en die door de vensters zien, verduisterd zullen worden; en de twee deuren naar de straat zullen gesloten worden, als er is een nederig geluid der malinge, en hij opstaat op de stem des vogelkens, en al de zangeressen nedergebogen zullen worden; ook wanneer zij haar voor de hoogte zullen vreezen, en dat er verschrikkingen zullen zijn op den weg, en de Amandelboom zal bloeijen, en dat de sprinkhaan zich zelven een last zal wezen, en dat de lust zal vergaan: want de mensch gaat naar zijn eeuwig huis, en de rouwklagers zullen in de straat omgaan; eer dat de zilveren koord ontketend wordt, | |
[pagina 674]
| |
en de gulden schaal stukken gestooten worde, en de kruik aan de sprinkader gebroken worde, en het rad aan de bornput in stukken gestooten worde, en dat het stof wederom tot de aarde keert, als het geweest is, en de Geest wederom tot God keert, die hem gegeven heeft.’ Van de dwalingen der ziele neemt de optelling van de nadeelen des ouderdoms eenen aanvang. De Zon, en het licht, en de Maan en de Sterren verduisteren, zegt de Prediker. Minder levendig zijn, bij oude lieden, de gewaarwordingen van den geest, de denkbeelden en voorstellingen van zaken worden verward, en het geheugen verzwakt; waarvan het gevolg is, dat het verstand zijne kracht allengskens verliest. Wijsheid en verstand worden dikmaals, in de Gewijde Schriften, licht genoemdGa naar voetnoot(*); verduisterd te worden, en blind te zijn, daarentegen, worden dezulken gezegd, die de kennis van zaken dervenGa naar voetnoot(†). Vanhier, dat de Allerhoogste de Vader der lichten wordt genoemdGa naar voetnoot(§). Niets anders is, derhalve, het verval van de vermogens der ziele dan eene verduistering der wereldlichten. - Mij is niet onbekend, dat verscheidene geleerde Uitleggers de verduistering dier lichten in den eigenlijken zin opvattende, van gedachten zijn, dat daarmede de verzwakking des gezigts bedoeid wordt. Vreemd is het, intusschen, dat zij niet hebben opgemerkt, dat alles in dit Hoofdstuk, zelfs tot aan de geringste kleinigheden, onder figuurlijke uitdrukkingen wordt voorgesteld. Want, gelijk, om de nadeelen des ouderdoms te beschrijven, het verval der zielsvermogens, het grootste van alle nadeelen, niet moest verzwegen worden, zoo konde zulks niet duidelijker worden uitgedrukt, dan door de verduistering der hemellichten, die de afwisselingen der tijden regelen. Daarenboven moet hier vooral worden aangemerkt, dat de verzwakking des gezigts naderhand vermeld wordt, en de Prediker niet tweemaal hetzelfde zal gezegd hebben. | |
[pagina 675]
| |
Salomo vervolgt zijne schets, er nevens voegende, hetgeen met het voorgaande gevoegelijk zamenhangt: de wolken komen weder na den regen. Te weten, de zorgen en moeijelijkheden vervangen malkander, en drukken telkens dezulken, die door den ouderdom geprangd worden; even gelijk in vochtige en stormachtige landen, hoewel de wolken uitgeput schijnen, straks andere opkomen, en er nieuwe regens vallen. Maar te zwaarder worden deze ongemakken, naar gelange de vermogens der ziele, om dezelve te dragen of af te wenden, minder, dan zij eertijds waren, onmagtig zijn geworden. Van de Ziel gaat nu de Prediker tot het Ligchaam over. De wachters des huizes, zegt hij, zullen beven en de sterke mannen zich zelve krommen, en de maalsters stilstaan. Ook de sterkste ligchaamsdeelen verzwakken allengskens. Verslapping der zenuwen bevangt handen en knieën. Het gevolg hiervan is, dat de eerste, om toevallen te weren, en tot ontelbare oogmerken, tot welke zij verordend zijn, onbekwaam worden; terwijl de laatste (de knieën), om haren last te dragen onbekwaam, hare buigzaamheid veriiezen en knikken. Daarenboven vallen de tanden uit, of vermolmen, zoodat er, om eenigzins harde spijzen fijn te kaauwen, weinige overblijven. Nu gaat salomo over tot het Gezigt: Die door de vensters zien, zullen verduisterd worden. Blijkbaar toch is het, dat door deze woorden de verzwakking van het gezigt bedoeld wordt, van de meesten, die in jaren eenigzins zijn gevorderd, het heerschende ongemak. De vermindering van den Smaak wordt aldus beschreven: de twee deuren naar de straat zullen gesloten worden, als er is een nederig geluid der malinge. Gelijk de oude lieden, om den verminderden eetlust, hunne lippen zeldzamer dan eertijds openen, zoo doen zij zulks met minder gedruisch, van wegens het uitvallen der tanden, ter vermalinge van spijzen dienende. Zeer sierlijk wordt dit laatste beschreven in de woorden: een nederig (zacht) geluid der malinge. Want door het woord maling kan het kaauwen van spijzen worden aangeduid, hetwelk bij de oude lieden, niet met de tanden, die reeds zijn uitgevallen, | |
[pagina 676]
| |
maar met het gehemelte verrigt wordt, met minder gedruisch geschiedt. Eene aangename verligting van smarten, en herstelling van verzwakte krachten, is de Slaap, waartoe, door den verminderden eetlust, de trek doorgaans minder wordt. Dit ongemak, na het voorgaande vermeldende, schrijft hij, dat de grijsaard opstaat op de stem der vogelkens; zoodra, namelijk, deze, in den vroegen morgenstond, hun gezang aanheffen. Tot de zintuigen terugkeerende, vermeldt de Prediker, in de derde plaats, het Gehoor, te welken einde de Schepper den mensch met ooren heeft begiftigd. Maar het gehoor wordt, in hoog geklommenen ouderdom, somtijds geheel, niet zelden gedeeltelijk weggenomen, aangeduid in de volgende woorden: al de zangeressen zullen nedergebogen worden. Want dus noemt hij de Ooren, in welke, in de grijsheid, de liefelijkheid der klanken niet slechts vruchteloos wordt gezocht, maar, hetgeen nog lastiger is, de gesprekken bezwaarlijk verstaan worden, ten koste van een der grootste genoegens des levens. De vermindering van het Gevoel is een ander ongemak des ouderdoms. Ter bescherming van het ligchaam, en ter afwending van vele nadeelige toevallen, aan welke het telkens bloot staat, is dit zintuig van uitstekende nuttigheid. Hierop schijnt de Schrijver voornamelijk te doelen, wanneer hij zegt: zij zullen voornamelijk voor de hoogten vreezen, en er zullen verschrikkingen zijn op den weg. Want gelijk de oude lieden, zelfs op eenen effen weg, met onvaste schreden wandelen, zijn zij eigenaardig vreesachtig en beschroomd, op ongelijke en oneffene voetpaden, tegen hinderpalen, welke zij ontmoeten, henne voeten te zullen stooten en zich kwetsen. Nu is nog overig de Reuk, wier verzwakking de Prediker niet minder sierlijk dan kort, aldus beschrijft: de Amandelboom zal bloeijen. Door welke woorden hij schijnt aan te wijzen, dat de oude lieden, als in een' gestadigen winter levende, de liefelijke lente- en zomergeuren, uit de planten en bloemen uitwasemende, niet meer gewaar worden. Dat de Amandelboom in den winter bloeit, berigt plinius, schrijvende, dat ‘de eerste van allen de Amandelboom in de maand Januarij bloeit.’ Mij is niet onbekend, dat de | |
[pagina 677]
| |
meeste Uitleggers door de woorden des Predikers de grijsheid verstaan, welke zij, als een zoo goed als zeker teeken des ouderdoms, door de witte bloemen des Amandelbooms meenen te worden aangekondigd. Doch, daar de naauwkeurige Schrijver het verval van vier zintuigen door duidelijke blijken had geschilderd, is het niet te denken, dat hij het vijfde zintuig alleen onvermeld zoude gelaten hebben. Bekend is het, daarenboven, dat grijze haren voor een zeker en onbetwistbaar kenmerk des ouderdoms geenszins kunnen gehouden worden, als zijnde de voorbeelden niet zeldzaam van grijsheid in de kracht en den bloei des levens. Eindelijk schijnt hier niet toepasselijk te zijn, hetgeen van de bloemen des Amandelbooms gezegd wordt, als zijnde niet wit, maar purperkleurig. De Prediker vervolgt. Een gemeen ongemak bij de gevorderden in jaren is eene Breuk, aan zwelling of uitzetting aan het onderlijf kennelijk. Dit lastig ongemak wordt door den Prediker bij een Sprinkhaan vergeleken. De Sprinkhaan, zegt hij, zal zich zelven een last wezen. Velen weten, dat de Hebreeuwsche taal zeer kiesch is, en de Gewijde Schrijvers, om die zaken uit te drukken, welke tot de schaamdeelen behooren, oneerbare woorden vermijdende, zinnebeelden te baat nemen, geene kuische ooren willende kwetsen. In het Hoogelied laat dit inzonderheid zich opmerken. Elk weet, dat de Sprinkhaan een zeer wanstaltig diertje is, hetwelk, inzonderheid wanneer het met eijertjes is beladen, van het mannelijk teellid, door eene Breuk uitgezet, eenigzins de gedaante vertoont. Het gemelde ligchaamsdeel aldus gesteld zijnde, voegt de beschaafde Schrijver er nevens, dat de lust zal vergaan, hier niet zoo zeer op het gebruik van spijs en drank doelende, als op het zinnelijke genot, meer aan mannen in de kracht hunner jaren voegende. Dat nu de oude lieden, met zoo vele ongemakken beladen, zich tot sterven zetten, en naar hun eeuwig huis gaan, kan niemand vreemd dunken, als zijnde het gewone beloop des menschelijken levens. Dat, intusschen, de ongemakken des ouderdoms tot de nu vermeldende zich niet bepalen, maar ook eenige andere daarmede gepaard gaan, blijkt uit het vervolg. | |
[pagina 678]
| |
De ledematen en gewrichten niet alleen worden, in den ouderdom, van hunne kracht beroofd, maar ook de ruggegraat, de sterkte der spieren en bindsels dagelijks verminderende, verliest iets van hare stevigheid; vanhier, dat de grijsaard niet regtop staan kan, en het ligchaam voorover naar de aarde helt, waarmede het welhaast zal bedekt worden. Dit wordt met eene zilveren koord (of keten) vergeleken, die gezegd wordt, ontketend of verbroken te zullen worden. De wervelbeenderen toch, uit welke de ruggegraat bestaat, zijn als zoo vele ringen, en, het ligchaam voorover krommende, steken buitenwaarts uit. Ook het merg, hetwelk de wervelbeenderen vult, is zilverachtig, of wit van kleur. Het tot hiertoe gezegde laat zich gemakkelijk verklaren. Moeijelijker om te verstaan dunken mij de volgende gezegden: immers zijn mij van dezelve geene voldoende uitleggingen voorgekomen; eenen, mijns bedunkens, duidelijken zin zal ik trachten daaraan te geven. De gulden schaal, zegt de Prediker, wordt aan stukken gestooten, en de kruik aan de sprinkader gebroken, en het rad aan de bornput in stukken gestooten. Afvloeijingen van vocht uit het hoofd in de neusgaten, de keel en de long kwellen de oude lieden, die bij water, uit een' geschudden emmer, of schaal, vergeleken worden, van wegen het hoofd, als het voornaamste deel des menschelijken ligchaams, eene gulden schaal genoemd: Uit het hoofd niet alleen vloeit het speeksel, maar ook andere ligchaamsdeelen storten onregelmatig vochten uit. Immers hetgeen in de nieren uit het bloed in dezelve wordt afgescheiden, vloeit in de blaas, die, uit hoofde harer verslappinge, even als eene aan de sprinkader gebrokene kruik, dat vocht niet kan binnen houden, waarvan de zoo lastige en onaangename druiping het onmiddellijk gevolg is. De tot hiertoe vermelde ongemakken des ouderdoms tasten deze of gene bijzondere ligchaamsdeelen, doch, het laatste het geheele ligchaam aan. De omloop des bloeds wordt gestremd; vanhier beroerten en een algemeen verval van krachten. Het hart, het beginsel en de bron des levens, bezwijkt, door den Prediker sierlijk beschreven: het rad wordt aan de bornput in | |
[pagina 679]
| |
stukken gestooten. Wel kenden de Ouden den omloop des bloeds niet, maar dat dit levenwekkend vocht door het ligchaam op eenigerlei wijze ginds of elders moest bewogen worden, door zijne warmte de ingewanden en ledematen koesteren, en de stilstand ten laatste in den dood eindigen; dat alles konde hun niet onbekend zijn. Merkwaardig is het zeggen, waarmede de wijze Prediker zijne rede besluit: Het stof keert weder tot de aarde, als het geweest is, en de Geest wederom tot God, die hem gegeven heeft; met welke woorden hij dezulken heeft willen te keer gaan, die meenden, dat de ziel te gelijk met het ligchaam verging, en alzoo de Onsterfelijkheid der Ziel te prediken. |
|