III. Moord aan schijndooden gepleegd.
Menig een wordt onwetend de moordenaar van zijn' besten vriend, dewijl hij zich te zeer haast, om hem, zoodra hij volgens zijne gedachte dood is, terstond buiten het bed te brengen. Op het platte land heerscht over het algemeen het gebruik, om den zieke, als men hem voor dood houdt, terstond van het ziekbed, op eene andere plaats, gewoonlijk in de schuur, of in eene koude kamer te brengen. Deze handelwijze is in het oogloopend, als men het met dat aan het ziekbed, of bij de lijkbaar vergelijkt, alwaar men in tranen wegsmelt. Dáár kan men zich niet spoedig genoeg van den overledene ontdoen, en hier aan het graf wil men hem gaarne nog lang behouden. Dat evenwel het al te vroege en spoedige verwijderen van het ziekbed naar eene koude plaats, velen geheel van het leven berooft, die misschien, als zij eenige uren in het warme bed waren gebleven, en men nog den Arts ter hulp geroepen hadde, weder bijgekomen zouden zijn, is buiten allen twijfel. Doch het is eene gewoonte, die nu eenmaal plaats gegrepen heeft, en zoo worden lievelingen, ouders en vrienden aan dit schandelijk gebruik ter prooi gegeven, en niemand maakt daarvan eene gewetenszaak. O gij, Leeraars! hebt toch zoo vele menschlievendheid, en ijvert tegen deze de menschen vermoordende gewoonte! Hebben onze overledene vrienden niet zoo veel aan ons verdiend, dat wij hun nog eenige uren rust op hun bed kunnen schenken?
Ontzettend is ook het gebruik, om den overledene, zoodra hij ophoudt te ademen, den mond toe te binden. - Zoodra de zieke het aanzien, ik zeg het