bande waren vergreep, met de ijsselijkste straffen der hel. Zijne dienstmaagd was eene oude weduwe met een gerimpeld vel en grijze haren; ook deze verdoemde elken kus, hoe kuisch, hoe onschuldig dezelve ook wezen mogt.
Eens kwam een pelgrim bij dezen zonderlingen man; deze vreemdeling keerde terug uit verre landen, en gaf aan dien Priester, die hem eenen beker met wijn ter verkwikking had aangeboden, eenen bruinen harden steen, van eene geheel bijzondere soort, ten geschenke. De Geestelijke zond dit geschenk, welks naam voor hem een raadsel bleef, met den eersten post naar Praag, en schreef aldaar aan eenen beeldhouwer: ‘maak van dezen steen, wiens gelijken ik nog nooit heb gezien, voor de kerk van mijne gemeente het beeld der H. ursula!’
Het beeld werd vervaardigd, en kwam geheel en gaaf terug bij den Priester, die het zeer statelijk, van eene groote schaar verzeld, op het hoogaltaar, waar men reeds eene plaats voor hetzelve had uitgekozen, plaatste.
Digt bij de nis, waarin de H. ursula werd geplaatst, stond een kleine onbekende Heilige; dit beeld was van ijzer, en naauwelijks, van het hoofd tot de voeten, zeven duimen lang. Het aangezigt en baard van dit beeld was geheel met roest bedekt, en het scheen, als van den hemel en de menschen verlaten, daar te staan.
Deze onverschilligheid, welke men hem jaren lang betoond had, kon hij niet langer verdragen, hij wilde de aandacht van het volk naar zich trekken. Hij begon zich, zoodra zijne buurvrouw verscheen, op zijne plaats te bewegen, en begaf zich naar den kant der nis, waarin hij reeds, sedert onheugelijke tijden, had gestaan. ‘O! welk een wonder!’ riep het volk; on zie! de kleine dwerg sprong zeer vlug, gelijk een kikvorsch, over naar de H. ursula, en sloot zich zoo vertrouwelijk en teeder aan haar vast, als of hij zijne bruid, na eene veeljarige scheiding, wedervond.
De Priester beefde terug, zijn bloed verstijfde in zijne aderen, en hij beschouwde deze gebeurtenis eenige oogenblikken, zoo stijf en stom, als of hij zelf van ijzer ware geweest. Niets verwonderde hem meer, dan dat de H. ursula den onbeschaamden niet af-