| |
De zonderlinge loterij.
Mijne Heeren de Schrijvers der Hedend. Vaderl. Bibliotheek!
‘Onlangs las ik, in een buitenlandsch Tijdschrift, de volgende zonderlinge anekdote. Ik vertaalde dezelve, en maak u thans meester van het stukje. Kunt gij goedvinden, in uw geacht Mengelwerk, daarvoor eene bladzijde of wat in te ruimen, gij zult er, twijfel ik niet, den meesten uwer Lezeren geenen ondienst mede doen.’
Onlangs deed eene jonge Juffer, in de Nieuwspapieren, bekend maken, dat zij te rade was geworden, zich te laten verloten. Het berigt hield in, dat zij drie en twintig jaren oud was, eene goede opvoeding had gehad, van een goed gedrag was, en ruim dertig duizend guldens aan onbezwaard kapitaal bezat. Een portret, hetwelk deze Bekendmaking verzelde, vertoonde eene schoone tronie en bevallige ge- | |
| |
stalte. ‘Sints eenige jaren,’ zelde Mejuffer fortuna (zoo noemde zich de onbekende) ‘heb ik verscheidene vrijers gehad; maar mijn vader had op elk' derzelven iets te zeggen. Dewijl verre de meesten meer om mijn geld, dan om mijn hart aanzoek deden, wees ik ze allen van de hand. Slechts een van hen was mij niet onverschillig; maar mijn vader weigerde ook hier zijne toestemming. In mijne droef heid nam ik het besluit, aan geene voorslagen meer het oor te leenen, en den tijd af te wachten, dat ik meesteres van mijne hand zijn zoude. Maar, in dien tusschentijd, trad mijn trouwelooze in den echt, zonder er mij kennis van te geven. In meerderen getale dan ooit bieden er zich vrijers aan, en het staat aan mij alleen, onder hen eene keuze te doen. Maar hoe hem te onderscheiden, die den voorrang verdient om zijne onbaatzuchtige liefde? Wanhopende, door eigene keuze, daarin gelukkig te slagen, wil ik de zaak aan het lot overlaten, hetwelk, gelijk ik durf gelooven, door de Voorzienigheid zal bestuurd worden. Diensvolgens verklaar ik hier, dat hij, die in de eerstvolgende B...Loterij het hoogste lot zal trekken, door mij als echtgenoot zal erkend worden, door den hemel voor mij bestemd. Mijn gedrag en mijne liefde zullen hem weldra doen ondervinden, dat hij ook het hoogste lot van huwelijksgeluk getroffen heeft. Niet meer wil ik voor eene gelukzoekster worden gehouden, dan eene menigte arme meisjes, over welke de ouders dagelijks door, zoo genaamde, huwelijken uit welvoegelijkheid beschikken. Hierom betuig ik, mij geheel aan het lot
te onderwerpen.’
Het lot kostte een' halven Rijksdaalder. De zonderlingheid dezer aankondiging, de luimigheid der jonge Juffer, de geringheid der inlage, alles moest grooten toeloop van spelers lokken. Meer dan één jongman nam voor zich zelven twintig loten; vele getrouwde lieden namen ook zoo veel, zonder te denken aan de bedremmeling, in welke zij zich zouden bevinden, indien de schoone door het rad der fortuin hun werd toegewenteld. Meer dan één Regtsgeleerde verklaarde, in gezelschappen, in welke over het geval gesproken werd, dat de ongenoemde Dame
| |
| |
het regt had, den winner tot eene echtverbindtenis te noodzaken, welke ook zijne voorasgaande verbindtenissen mogten wezen. Voor het overige was Mejuffer fortuna het onderwerp van alle gesprekken geworden. Velen dier nieuwskramers, voor welke niets verborgen is, gaven van ter zijde te verstaan, dat zij de jonge Dame kenden, en, indien hunne gewone bescheidenheid hen niet terughield, haar aan hunne vrienden zouden bekend maken. Met veel bitterheids voeren de vrouwen uit tegen de onbetamelijkheid van Mejuffer fortuna's gedrag; zonder blozen konden de jonge meisjes niet over haar hooren spreken; en meer dan ééne oude vrijster, na verklaard te hebben, dat zulk eene onbeschaamde een schandaal voor de sekse was, nam heimelijk voor, zoodra mogelijk, zich te zullen laten verloten. Gedurende deze redewisselingen was de Loterij spoedig vol; nergens was bij de Kollecteurs een lot te bekomen. Eindelijk verscheen de groote dag, dat de trekking zoude geschieden. Een Hoogleeraar aan het Kollegie van eene kleine stad in Saksen was de gelukkige sterveling, wien het blinde geval de schoone onbekende toewees. Ongelukkige! Hij had in de Loterij ingelegd, zonder te denken wat hij deed. Het overlijden van zijnen vader maakte het hem tot eenen pligt, het bestuur over eene Apotheek op zich te nemen, van welke zeven achtereenvolgende generatien in geslacht een fatsoenlijk bestaan gehad hadden. Hier kwam nog bij, dat hij reeds verloofd was. Maar evenwel, de dertig duizend guldens van Mejuffer fortuna waren een geducht tegenwigt tegen de gevoelens en de vroegere ontwerpen des verliefden, maar voorzigtigen Apothekers. In zijne verlegenheid raadpleegde hij heimelijk eenigen zijner vrienden, en derzelver antwoorden verdubbelden dezelve. Op zekeren dag, dat hij, met zijn Loterljbriefje in de hand, zijne oogen op het Nummer gevestigd hield, hetwelk het geheim zijner bestemming bevatte, ontving hij
den volgenden brief:
‘mijnheer!’
‘Naar ik verneem, heeft het lot u bestemd tot medgezel van mijn bestaan. Het is deze hoedanigheid, aan welke ik reeds het onbepaaldste vertrou- | |
| |
wen schuldig ben; ik zal er u een sprekend bewijs van geven. Sedert den dag, dat ik van mijn persoon en bezittingen eene loterij gemaakt heb, is er een voorval gebeurd, voor mij van de uiterste aangelegenheid. De persoon, aan welken ik, voor eenigen tijd, mijne hand wenschte te geven, heeft zijne vrijheid wederom bekomen door het overlijden zijner echtgenoote; spoedig gaf hij er mij kennis van, verklarende, dat, ondanks zijn schijnbaar honend gedrag, zijne gevoelens omtrent mij niet veranderd waren. Mijn hart....wie kan voor zijn hart instaan?...heeft hem steeds toebehoord. Met en door hem alleen kan er voor mij nog eenig geluk op de aarde bestaan. Hij eischt geen huwelijksgoed; hij zal geen dukaat aannemen: om mijn persoon is het hem alleen te doen. Maar, naardien mijn geweten mij verbiedt, nadeel toe te brengen aan het nageslacht, hetwelk uit mij zal voortkomen, zoo behoor ik aan den lieveling van mijn hart, met al wat ik aan roerende en onroerende goederen bezit.’
‘Ziedaar, Mijnheer! eene openhartige belijdenis, zoo als gij zelf zult moeten erkennen. Intusschen, indien het u behage, mij aan mijn woord te houden, hetwelk u zestig duizend aankondigingen van mijne Loterij plegtig gegeven heeft, dan zal ik het doen, en ben de uwe. Maar ik sta er niet voor in, dat ons huishouden niet een voorportaal van de hel zijn zal. Zoo lang ik leef zal ik u niet beminnen; niets anders zal ik in u zien dan den verwoester van mijn geluk. Eindelijk, om niets te verzwijgen, nimmer zal ik besluiten, aan eenen vijzelstamper, welke ik niet ken, iets toe te staan, hetwelk ik wreed genoeg geweest ben te weigeren aan den beminnelijken en schoonen jongeling, die het eerst mijn hart deed kloppen.’
‘Laat ons tot het stuk komen, hetwelk u naast aan het hart moet liggen. Kundige Regtsgeleerden hebben mij verzekerd, dat ik met de teruggave van den halven rijksdaalder, welken uw lot u gekost heeft, geheel van u af zijn zal; maar de hemel verhoede, dat ik u een zoo slecht denkbeeld van mijne kieschheid zou doen opvatten! Ik bied u eene somme aan van tien duizend guldens klinken- | |
| |
de munt. Deze somme zal kunnen dienen om het getal der flesschen en potten van uwen winkel te vergrooten, en voorzeker u niet minder beminnelijk maken in de oogen van de eene of andere schoonheid in de plaats uwer woning. Geen mensch zal grooter deel nemen in het gelukkig slagen van uwe nering en van uw huishouden, dan
Uwe onderdanige Dienares
fortuna.’
De verstandige Apotheker verspilde den tijd niet met overleggen; in alle Nieuwspapieren deed hij bekend maken, dat hij de tien duizend guldens aannam. Na verloop van weinige dagen werd hem die somme, door een onbekend persoon ter hand gesteld.
Verlangt men nu te weten, wie deze Dame fortuna, en die Loterij ware, die, in de jaarboeken der wereld, misschien, geen voorbeeld heeft? Zie hier de oplossing van het raadsel. Drie fortuinzoekers hadden berekend, dat eene zoo zonderlinge aankondiging niet kon nalaten, den onfeilbaren aftrek van zestig duizend Loterijbriefjes, tot een zoo geringen prijs, te bezorgen, en voorhands honderd onderscheidene middelen beraamd om de echtverbindtenis te voorkomen. De uitkomst leerde, hoe naauwkeurig de drie guiten het stuk overlegd hadden. Zij gaarden zeventig duizend guldens, van welke eene opoffering van tien duizend guldens hen in het bezit stelde. |
|