natuurlijk zijn. Eigenaardig staat het dier, wanneer het gezond, levendig en sterk is. Gaarne zit het, wanneer het door eene langdurige werkzaamheid onledig wordt gehouden, om door het gemak en de rust, welke het, in dien toestand, geniet, vermoeijing te voorkomen. De slaap, zoo noodzakelijk tot het leven, en somtijds de sterke vermoeidheid en de uitputting der levenskrachten, noodigen het om zich neder te leggen, als, ter zijner herstellinge, het spoedigste en gemakkelijkste middel. De onvermijdelijke behoeften des levens, eindelijk, noodzaken het, van tijd tot tijd van plaats te veranderen, en zich te bewegen. Daarenboven kan het maaksel van het dierlijke ligchaam ons den leiddraad in de hand geven ter vergelijkinge van deze onderscheidene ligchaamsgestalten, en derzelver gebruik te ontdekken. Wanneer de mensch overeind staat, is zijn geheele ligchaam, hetwelk in rust schijnt te zijn, nogtans in werking. De spieren, de trekkers en de zenuwen, van het hoofd tot aan de voeten, uitgezonderd de armen en de handen, zijn gespannen om het vast en stevig overeind te houden. Wanneer het in eene zittende gestalte is, rusten de voeten, de beenen en de dijen; maar het bovenste gedeelte van het ligchaam is nog werkzaam, hoewel met minder inspanning. In de liggende gestalte zijn al de ligchaamsdeelen in rust: hoewel wij gewaarworden, dat een langdurig liggen in dezelfde gestalte ons vermoeit, en ons noodzaakt, ons om te wenden, en van ligchaamshouding te veranderen, om eenen vrijen en evengelijken loop aan de levensgeesten te geven in de deelen, op welke het ligchaam lang gelegen had, en waaruit dezelve, door de drukking, gedreven waren.
Het is om al deze redenen, dat, in welke of hoedanige gestalte het dier zich plaatse, hoe gemakkelijk dezelve ook zij, hetzelve weldra vermoeid is, om reden, dat, in deze gestalte, de loop der levensgeesten in al de deelen niet gelijkelijk geschiedt, en dezulke, die minder toevloed ontvangen, dan zij noodig hebben, door die berooving eene soort van pijn gevoelen, welke wij vermoeidheid noemen. Maar onder het gaan of loopen, als zijnde al de ligchaamsdeelen onder hetzelve in aanhoudende en hevige werking, heeft er