| |
| |
| |
Mengelstukken.
Proeve van aanmerkingen op het gedrag van Elisa, hetwelk verhaald wordt 2 Kon. II: 23, 24.
Het verhaal, ter aangehaalde plaatse voorhanden, luidt aldus: En hij (elisa) ging van daar op naar Bethel. Als hij nu den weg opging, zoo kwamen kleine jongens uit de stad, die bespotteden hem, en zeiden tot hem: Kaalkop, ga op! Kaalkop, ga op! En hij keerde zich achterom, en hij zag ze, en vervloekte ze, in den naam des heeren. Toen kwamen twee beeren uit het woud, en verscheurden van dezelve twee en veertig kinderen. De Schrijver van het beruchte Werk Christianity as old ac the Creation (het Christendom zoo oud als de Schepping) beschouwt dit verhaal als barbaarsch en onverdedigbaar, en den Profeet als iemand, die, door zijne driften vervoerd, op de geringste beleediging vuur vat; vertoonende voorts de beeren, die uit het bosch komen en twee en veertig kinderen verscheuren, als een verdichtsel, of als een louter toeval, zonder eene opzettelijke tusschenkomst van de hand der Voorzienigheid. Een ijverig voorstander zijnde van de Goddelijke openbaringen, en mij verpligt achtende, zoowel als een wezenlijk genoegen vindende, de zwarigheden, die ik niet kan ontkennen, ginds en elders te ontmoeten, zoo veel mogelijk, uit den weg te ruimen, zal ik, met het beste hart, thans eene proeve wagen om over het bovenstaande verhaal een licht te verspreiden, hetwelk aan hetzelve een gunstiger aanzien geeft, dan waarin het door den bovengemelden en andere ongeloovige Schrijvers wordt vertoond. Mijne taak oordeel ik te zullen hebben afgedaan, indien ik de snoodheid der vermelde misdaad in zoodanig een licht zal hebben voorgedragen, hetwelk zoowel het gedrag des Profeets, als de Goddelijke handelwijze in zoo bijzonder een geval zal regtvaardigen.
Volgens onze overzetting kwamen er kleine jongens
| |
| |
uit de stad, die den Profeet bespotteden. Volgens sommige Uitleggers zoude het oorspronkelijke woord zoowel jongelingen, of jonge lieden, als kleine jongens of kinderen kunnen beteekenen. Zonder hieromtrent iets vast te stellen, zal ik alleen aanmerken, dat, in beiderlei geval, mijne volgende bedenkingen zullen kunnen steek houden.
Laat de spotters zoo jong geweest zijn als gij wilt, doch oud genoeg om den hoon op den Proseet uit te stamelen. Kinderen zijn even voegzame voorwerpen van straffe als andere personen. Het oogmerk eener strafoefening toch is niet zoo zeer, om eene misdaad aan den persoon, die er zich schuldig aan gemaakt heeft, te wreken, als om ten afschrikkende voorbeelde en waarschuwinge van anderen te dienen. Het viel in den aard der Joodsche Godsregering, de misdaden der vaderen te bezoeken aan de kinderen, vooral in gevalle der misdaad van Afgoderije, zoo als blijkt uit het tweede gebod. En hoedanig eene soort van volk de inwoners van Bethel waren, kan ons eenigermate hieruit blijken, dat het de plaats was, alwaar jerobeam de gouden kalveren oprigtte, met oogmerk, om de kinderen Israels tot afgoderij te verleiden, en alwaar hij een huis der hoogten bouwde, en Priesters maakte van de geringste des volks, die niet waren uit de zonen van levi, en den kalveren offerde, welke hij gemaakt had; 1 Kon. XII: 31, 32. En het huis der hoogten, en het beeld van het gouden kalf stonden aldaar niet korter dan drie honderd vijftig jaren, tot in de dagen van Koning josiah, en van dien tijd af tot op de komst van elisa ruim zeventig jaren.
Daarenboven was het volk van Bethel onder deze regering van achab zoo bedorven van zeden en goddeloos, dat een van hetzelve, hiël genaamd, de vermetelheid had van de stad Jericho te herbouwen, in weerwil van den vloek, ten tijde der verwoestinge van dezelve, door josua daartegen uitgesproken. Want dus lezen wij: Vervloekt zij die man, voor het aangezigt des heeren, die zich opmaken, en deze stad Jericho bouwen zal: dat hij ze grondveste op zijnen eerstgeborenen Zoon, en hare poorten stelle op zijnen jongsten Zoon, jos. VI: 25, 26. De vervulling dier voorspellinge ontmoeten wij in het verhaal van het lot, hetwelk hiël tot straffe van zijne vermetelheid
| |
| |
wedervoer. In zijne (Koning achabs) dagen bouwde Hiël de Betheliter Jericho. Op Abiram, zijnen eerstgeborenen zoon heeft hij haar gegrondvest, en op Segub, zijnen jongsten zoon, heeft hij hare poorten gesteld, naar het woord des heeren, dat hij door den dienst van josua, den Zoon Nun, gesproken had, 1 Kon. XVI: 34. Weinig meer dan twintig jaren geschiedde dit, voor dat de kinderen elisa bespotteden.
Deze omstandigheden kunnen ons tot eenen leiddraad dienen, om aangaande het karakter der inwoneren van deze stad eene waarschijnlijke gissing te maken, en van wegens de menigte kinderen, bij deze gelegenheid bijeenverzameld, mag het als een beraamd plan hunner ouderen worden aangemerkt, hen daartoe naar buiten te zenden.
Indien het in der daad kleine jongens geweest zijn, kan van het bedrijf der ouderen geene andere reden gegeven worden. Doch, het zij het kleine jongens, of jongelingen geweest zijn, niet anders dan als onbeschoft en strafwaardig kan, in beiderlei geval, hun bedrijf beschouwd worden. Want ondersteld zijnde, dat de uitdrukking: Kaalkop, ga op! niets meer inhield dan eene bespotting van den persoon des Profeets, zal, echter, de misdaad blijken, van eenen zeer snooden aard te zijn. Beginnen wij met de spotternij van den zachtsten kant te beschouwen.
1. Elisa was een oud man, verre genoeg in jaren gevorderd, om te hunnen opzigte oud te kunnen heeten; doch, hoe oud hij ook ware, hij was gewisselijk hun meerdere. Laat ons hier aanmerken, dat met al de eenvoudigheid van de zeden der Ouden, dezelve welstandig en beschaafd waren. Zoo lezen wij, dat abraham, toen hij met de zonen van heth over het koopen van de spelonk Machpela in onderhandeling was, dat hij opstond, en zich nederboog voor het volk des lands, voor de zonen heths, Gen. XXIII: 7. Herhaalde voorbeelden van dezelfde welvoegelijkheid en beleefdheid ontmoeten wij in de geschiedenis der Aartsvaderen, Koningen en Profeten, en in de Handelingen der Apostelen.
Niet slechts was deze wijze van eerbetooning eene gewoonte onder de Ouden, van welke zij naar goeddunken konden afwijken, maar juvenalis berigt ons, dat het in de gulde eeuw als eene verschrikkelijke
| |
| |
misdaad, waardig om met den dood gestraft te worden, beschouwd werd, indien een jongeling de oudere van dagen niet met voegzame blijken van eerbied behandelde, van hoe hoogen rang en aanzienlijk vermogen hij ook ware.
‘Credebant hoc grande nefas, et morte piandum,
Si juvenis vetulo non assurrexerit, et si
Batbato cuicunque Puer, licet ipse videret
Plura domi sraga, et majores glandis acervos.’
juvenalis, Sat. 13. vs. 54.
Ja, in de Wet van mozes ontmoeten wij het als een Godsdienstig gebod, voor den graauwen haren op te staan, en het aangezigt der Ouden te vereeren, Lev. XIX: 32. Job beschouwt het als eene verzwarende omstandigheid van zijn lijden, dat de minderen dan hij in dagen met hem lachten, job XXX: 1. Het is alleen ingevolge van onze eigene kwade gewoonte en bedorvene zeden, en van de slechte opvoeding, die wij aan onze jeugd geven, dat sommigen het bedrijf dezer kleine jongens als eene beuzeling beschouwen, genomen ook, zoo als eenigen willen, dat zij niets meer of anders dan elisa kaalkop! te noemen, gedaan hadden. - Doch dit is het niet alles: elisa was daarenboven,
2. Een Profeet des heeren; een karakter, van alle anderen het heiligste en eerwaardigste, dikmaals bedriegelijk door dezulken zich aangematigd, die, met zaken van wetgeving en regering zich bemoeijende, de gunst en achting des volks daardoor trachtten te verwerven; voor welke Koningen en Prinsen zich bogen; aan wier vermaningen zij zelfs eene kinderlijke gehoorzaamheid bewezen, en door wier bestraffing zij tot boete en vernedering gebragt werden, wanneer geene andere bedenkingen, om hen tot inkeer te doen komen, geene de geringste baat deden. Verder was elisa niet slechts een gewoon Profeet, maar de onmiddellijke opvolger, en met den geest begaafd van eenen der grootste Profeten, welken god ooit aan de kinderen der menschen had gezonden.
De grootheid en uitstekendheid van elisa's karakter te beschrijven, zal ik niet ondernemen. Zie hier het berigt wegens hem, en zijnen doorluchtigen voorgan- | |
| |
ger elias, gevloeid uit de meesterlijke pen van jezus, sirachszoon. ‘Daarna stond elias de Profeet op gelijk een vuur, en zijn woord brandde als eene fakkel; welke over hen bragt eenen strengen honger en door zijnen ijver maakte hij dat hunner weinig werden. Door het woord des heeren hield hij den hemel op, en deed driemaal vuur uit den hemel nederkomen. Hoe zijt gij verheerlijkt geworden, elia, door uwe wonderdaden! En wie is gelijk u om te roemen? Die gij eenen doode uit den dood hebt opgewekt, en eene ziel uit het graf door het woord des Allerhoogsten. Gij hebt Koningen afgevoerd in het verderf, en die verheven waren tot eere van hun bedde. Die gij hebt in Sina gehoord de bestraffing des heeren, en in Choreb de oordeelen der wraak. Gij, die Koningen hebt gezalfd, dat zij het zouden vergelden, en Profeten, die na u zouden volgen. Die gij opgenomen zijt geweest door eenen vurigen draaiwind, in eenen wagen met vurige paarden. Gij zijt opgeschreven om te doen bestraffingen tot zijnen tijd, en te stellen den toorn des grimmigen oordeels des heeren; te keeren het hart des vaders tot den zoon, en te herstellen de stammen jakobs. Zalig zijn ze, die u gezien hebben, en die in liefde ontslapen zijn.’ Jezus sirach, XLVIII: 1-11. Hoe waardig een opvolger van dezen grooten man elisa ware, vermeldt de Joodsche Wijsgeer in deze bewoordingen: ‘Elias is het, die bedekt werd met eenen draaiwind, en eleseius (elesa) werd vervuld met den Heiligen Geest; en in zijne dagen werd hij niet bewogen van de Oversten, en
niemand heeft hem met geweld onderdrukt. Geen ding ging hem te boven; en als hij ontslapen was, profeteerde zijn ligchaam. En in zijn leven deed hij wonderen, en in zijnen dood waren zijne werken wonderlijk,’ ald. vs. 13, 14, 15.
Laat nu, na deze karakterschets, het gezond verstand beslissen, of niet de misdaad der kleine jongens van den allersnoodsten aard ware, strijdig met alle beginsels van beschaafdheid en welvoegelijkheid; en of niet elk vader zich moest bedroeven, aan dusdanige kinderen het aanwezen te hebben geschonken. In die tijden werd een Profeet behandeld, en zoude on- | |
| |
der alle beschaafde volken behandeld zijn geworden met den eerbied, aan eenen vader verschuldigd. Landen zijn er geweest, hoewel met het licht den openbaringe nooit begunstigd, alwaar de ondankbaarheid der kinderen tegen hunne ouders, of eenige hoon, dezelven aangedaan, met zoo groote strengheid werd behandeld, dat de steden, in welke zij woonden, van den aardbodem verdelgd werden. En evenwel moet de hoon, zelfs de ouderen aangedaan, als beuzelachtig beschouwd worden, met den hoon, hier gepleegd, indien wij bedenken,
3. Dat de beleediging niet zoo zeer op den persoon des Profeets nederdaalde, als op den hemel zelven, wiens dienaar hij was. Want de spotternij sloeg op zijns Meesters hemelvaart: Kaalkop, ga op! Kaalkop, ga op! Voor het minst was dit eene ontkenning van de gebeurde zaak, en alzoo eene logenstraffing van den hemel, of wel anderzins de schendigste Godslastering, den draak stekende met de wondervolle en ondoorgrondelijke bedeeling van god. Maar dit was zoo veel als zijne magt wederspreken, zijne wijsheid en andere grootheerlijke volmaaktheden in twijfel trekken. Het was de hardnekkigste verkleefdheid aan de afgoderij, de wederbarstigste weigering om zich tot hem te bekeeren, en aan de bedoelingen der openbaringe te beantwoorden; door al hetwelk zijne voornemens verijdeld, en de ontwerpen zoowel van zijne voorzienigheid als genade werden overhoop geworpen: eene opeenstapeling voorwaar van al de euveldaden, aan welke de menschen zich kunnen schuldig maken. Tot geene geringe verzwaring van dit alles diende het, dat er een genootschap van Profeten was in dezelfde stad, uit welke deze kinderen kwamen, alwaar elisa's karakter wel bekend, en zijns meesters hemelvaart voorspeld was.
Men kan hiertegen niet inbrengen, dat de spotters in den tekst uitdrukkelijk kleine jongens genoemd worden, die tot nog toe voor geene zonde vatbaar waren, als hebbende de jaren van onderscheid nog niet bereikt, noch eene voegzame opvoeding genoten; alsmede, gelijk ik reeds gezegd heb, dat het een vooraf beraamd plan hunner ouderen, of van andere inwoneren der stad kan geweest zijn, hen ter bespottinge van den Profeet naar buiten te zenden. Want eene
| |
| |
misdaad, en wel eene zeer groote misdaad, was er op de eene of andere wijze begaan; en de straffe was van dien aard, als aan het algemeene oogmerk van strafoefening in het bestuur der wereld best beantwoordde.
Indien het geene kleine jongens, maar volwassene jongelingen geweest zijn, waren zij bevoegde voorwerpen van straffe. Indien het slechts kleine jongens waren, in welken geene eigenlijke schuld viel, waren zij alleenlijk lijders, en werktuigen in de hand van god, om ter waarschuwinge te dienen voor alle toekomende geslachten, die hun wedervaren zouden vernemen, tegen ruwheid en oneerbiedigheid omtrent hunne meerderen, en tegen zoodanig eene verachtende ongehoorzaamheid aan god en aan diens zendelingen. En hoe uitstekend aan dit oogmerk werd voldaan, laat ik aan het oordeel van alle weldenkende en liefhebbende ouders over. Met even veel regt zouden wij er zwarigheid in kunnen vinden, dat kinderen aan pijnen en ziekten of zelfs aan het sterven onderhevig zijn, als dat deze kinderen in het tegenwoordige geval in lijden kwamen. Dit ware in der daad zoo veel, als het plan der Voorzienigheid tegen te werken, en het bestuur der wereld uit hare handen te nemen. Om dezelfde reden zijn wij geene bevoegde regters over de strengheid der straffe, maar moeten, met bescheidenheid en onderwerping, alles van dezen aard aan de Goddelijke wijsheid overlaten, die geene andere bedoelingen kan hebben, dan die met de volmaaktste regtvaardigheid bestaanbaar zijn. Bij dit alles mogen wij nog voegen, dat de Ouden de misdaad, over welke wij nu handelen, als, zoo niet den dood, immers eene zware straffe waardig aanmerkten.
Uit dit alles blijkt het derhalve, de onredelijkste zaak ter wereld te zullen wezen, den Profeet van wreedheid en verwoedheid te beschuldigen, en dat hij door zwakheid van geest in eene groote drift verviel, door deze goddelooze, slecht opgevoede kinderen te vervloeken. Want hoewel wij het vervloeken als eene zeer slechte zaak beschouwen, heeft het, echter, in het tegenwoordige geval geene andere beteekenis dan vonnis vellen, als zijnde een gedeelte van het Profetisch ambt. Onder andere kon dit blijken uit het zeggen van balak tot bileam, toen hij hem ontbood
| |
| |
om zijne vijanden te vervloeken: Want ik weet, zeide hij, dat wien gij zegent, die zal gezegend zijn, en dien gij vervloekt, die zal vervloekt zijn, Num. XXII: 6. En toen zijn toorn tegen bileam werd ontstoken, omdat hij het tegendeel deed van hetgeen hij had verwacht, antwoordde bileam: Wanneer balak mij zijn huis vol zilver en goud gaf, zoo vermogt ik niet, het bevel des heeren mijnes gods te overtreden, vs. 18. Uitdrukkelijk zegt onze tekst, dat elisa het in den naam des heeren deed, dat is, door eene onmiddellijke besturing of ingeving van god, wiens bevelen hij niet durfde ongehoorzaam zijn, noch derzelver welvoegelijkheid betwisten. En de uitkomst, volgens welke er twee beeren uit het woud kwamen, en twee en veertig kinderen verscheurden, toont dat hetzelve gebeurde door de onmiddellijke besturing en ingeving van god, en zonder eenig inmengsel van bitteren en misdadigen ijver. En, in der daad, indien er geene ingeving werkzaam geweest ware, zoude hij zich veel te zwak en laf hebben gedragen, deze bespotting van zijns meesters hemelvaart, als zijnde zoo eene buitengewone tusschenkomst des hemels, zonder de betuiging van zijne hoogste verontwaardiging te hebben aangehoord. En zij, welke elisa's bedrijf eene redelooze en onvoegzame drift noemen, toonen, dat zij het verhaal met een bevooroordeeld gemoed, immers onoplettend en in diepe onkunde hebben gelezen.
Hoe men het ook neme, de geoefende strengheid was een gevolg der afgoderije, en van de slechte beginselen, in welke de bewoners dezer stad waren opgevoed. De gewone gevolgen nu eener slechte opvoeding zijn natuurlijk, noodzakelijk en onvermijdelijk, en mogen het ontwerp der Voorzienigheid in geenen deele te laste gelegd worden. Die gevolgen zijn, onder anderen, een bedorven ligchaamsgestel, medegedeeld door de buitensporigheid en losbandigheid der ouderen, armoede, verlies van het ouderlijk erfgoed, vooroordeelen, onkunde en kwade hebbelijkheden der ziele. Dit alles is aangevoerd niet alleen door de beste Zedeschrijvers, als krachtige beweegredenen, waarom de ouders zich voor de ondeugden, waaruit deze gebreken ontstaan, behoorden te vermijden, en zorge dragen voor het vormen van het hart der kin- | |
| |
deren; maar ook de verstandigste wetgevers hebben voldoende redenen gevonden om den kinderen straffen te bedreigen, ten einde om dus doende op de natuurlijke aandoeningen der ouderen te werken, om hen af te schrikken van praktijken, die hun kroost zoowel als hen zelven ongelukkig zouden maken.
Dit dunkt mij de reden te zijn, waarom virgilius de kinderen, die een ontijdigen dood stierven, aan den ingang der ondermaansche gewesten plaatst, als mogende dezelve ondersteld worden, door de verwaarloozing der ouderen te zijn omgekomen. Ook heden ten dage is het, in sommige landen, niet ongewoon, dat de zelfmoord, hoog verraad en andere misdaden gestraft worden met verbeurdverklaring van de bezittingen, die anderzins op de kinderen in het nageslacht zouden hebben afgedaald. Even zoo redelijk en regtvaardig is deze schikking, als dat heldhaftige bedrijven met erfelijke waardigheden beloond worden. De zaak, op welke hier moet gelet worden, zijn niet zoo zeer de personen, die lijden, of beloond worden, als wel het algemeene welzijn, en het geluk van het geheele menschdom, of een groot gedeelte van hetzelve. En dit was in het bijzonder de reden, zoo als ik reeds heb aangemerkt, waarom, onder de Joodsche Godsregering, de misdaden der vaderen verhaald werden op de kinderen, inzonderheid in het geval der misdaad van afgoderij.
Waarom zoude dan niet de almagtige, in buitengewone gevallen, met even veel regtvaardigheids, een buitengewoon misnoegen mogen betoonen? In het gewone gedrag der menschen is er van de onderhavige gebeurtenis geene weergaê voorhanden; zelfs niet in de geheele geschiedenis van de oproerigheid der Joden tegen den Allerhoogsten en in hunne geneigdheid tot afgoderij. Die algemeene geneigdheid tot afgoderij der Joden werd dikmaals streng gestraft, en eindigde ten laatste, na herhaalde gevangenissen, in de algeheele verdelging van hunnen Staat. Maar gedurende al den tijd van hun bestaan waren zij zoo snood en vermetel niet als onder de regering van Koning achab, noch in eenig tijdperk dier regeringe zoo snood als in dit bijzonder geval. En gelijk de Koning zelf tot afgoderij grootelijks overhelde, en in het huwelijk trad met
| |
| |
jezebel, de ijverigste voorstanderes van de afgoderij, die er ooit leefde, was het niet waarschijnlijk, dat eenige wetten tegen dezelve eenige baat zouden gedaan hebben, ten zij god zelf, zoo als wij gezien hebben, op eene buitengewone wijze tusschen beiden trad. En gewisselijk was het verscheuren van twee en veertig kinderen door twee beeren eene zoo klaarblijkelijke tusschenkomst der hemelsche Voorzienigheid, dat daaromtrent geene bedenking viel.
Als de meest onmiddellijke straffe des hemels wordt veelal beschouwd, het omkomen door het bliksemvuur; de aanschouwers daarvan worden van schrik en ontroering bevangen. Maar hoe menigmalen worden onschuldigen daardoor gedood! Zeer gereed zijn de bedillers van de Goddelijke Openbaring, zoodanig een omkomen aan eene natuurlijke oorzaak toe te schrijven. En hoewel de Historieschrijver niet met zoo vele woorden vermeldt, dat de beeren door de Voorzienigheid tot het dooden van de kinderen bestemd waren, ligt zulks, echter, in zijne uitdrukkingen duidelijk opgesloten, en is eene gedachte, welke den denkenden mensche zich gereedst zal aanbieden. Ook gedoogde de achtbare eenvoudigheid, met welke de schriftuurlijke voorvallen verhaald worden, niet, dat de Schrijver van dit verhaal zich in meer uitvoerigheids uitliet, als kunnende hij niet nalaten te denken, dat het aanstootelijk en snood gedrag der kinderen, op het verhaal daarvan alleen, door eenen ieder zoude afgekeurd en verfoeid worden. Ook kan de ontzettende wreedheid en sterkte dezer dieren, vooral wanneer zij door honger verwoed, of van hunne jongen beroofd zijn, niet in twijfel worden getrokken, indien wij in aanmerking nemen, dat de Oostersche Schrijvers van het zinnebeeld der beeren eene teekening van de uiterste woede en verslinding ontleenen: Dat een beer, die van jongen beroofd is, zegt salomon, eenen man te gemoet kome; maar niet eenen zot in zijne dwaasheid, Spr. XVII: 12. En in de Voorzegging van hosea: Ik ontmoette ze als een beer, die van jongen beroofd is, en scheurde ze het slot huns harten, hos. XIII: 8. Voeg bij deze, of eenige andere omstandigheden, die wij ons kunnen verbeelden, dat zij de onmiddellijke werktuigen der Goddelij- | |
| |
ke wraak waren; en dan zal noch de kracht, welke zij oefenden, noch de
slagting, welke zij aanrigtten, ongeloofelijk schijnen, als zijnde zij in de hand des Almagts. Doch, ondanks dit verschrikkelijk oordeel des hemels, zoo verhard en halsstarrig waren de afgodische Israëlieten, dat de zoon van sirach op de bovenvermelde karakters van elias en elisa laat volgen: Door alle deze dingen bekeerde zich het volk niet, en stond van hunne zonden niet af, tot dat zij als een roof zijn weggevoerd uit hun land, en verstrooid over de gansche aarde; jezus sirach, XLVIII: 16. |
|