Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1811
(1811)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBalders dood en uitvaart.(Uit de jongere Edda.)Ga naar voetnoot(*)
De Godheden der Noordsche Volkeren werden niet, gelijk die der Grieken en Romeinen, voor onsterfelijk gehouden, maar men geloofde, dat zij aan menschelijk lijden en zelfs aan den dood onderworpen waren: al ontgingen zij denzelven ook gedurende eene reeks van eeuwen, zoo was toch hun ondergang eenmaal zeker. Dit was de jongste dag, of volgens de uitdrukking der Noordsche vertellingen, de schemering der Goden. Tot dien tijd toe woonden zij in Walhalla, het verblijf der gelukzaligen, en genoten daar, in de hoogste mate, al die geneugten, waarin hunne vereerders de hoogste gelukzaligheid stelden. Balder, de zoon van Odin, werd om zijne uitnemende schoonheid en welsprekendheid onder alle Noordsche Goden hoog geprezen. Zijn ambt was, het dagpaard Skinfax langs de zonnebaan te voeren; doch het mogt hem niet gebeuren de avondschemering der Goden te bereiken: hij werd door eenen listigen streek van Loke, den boosaardigsten van alle Noordsche Godheden, ontijdig om het leven gebragt, tot groote droefheid van al de bewoners des hemels. Het verhaal daarvan luidt in de jongere Edda, als volgt:
Balder, de goede, had sedert eenigen tijd meermalen schrikbarende droomen van levensgevaren, die | |
[pagina 521]
| |
hem dreigden. Eindelijk vertelde hij dezelve aan de Goden. Deze hielden terstond zamen raad en besloten om voor de veiligheid van Balder de gepastste maatregelen te nemen. Frigga moest alle schepselen voor zich ontbieden en doen zweren, dat zij Balder geen leed zouden doen: en dezen eed ontving zij ook van het vuur en water, van het ijzer en alle andere metalen, van de steenen en van de aarde, van de boomen en planten, van de ziekten, van de viervoetige dieren en van de vogelen, van het vergift en van al het gewormte. Nadat dit geschied en bekend gemaakt was, gaf zulks tot een spel onder de Goden aanleiding: Balder moest zich midden in den kring plaatsen en dan vielen de Goden op hem aan: eenigen schoten op hem met pijlen, anderen hieuwen hem met het zwaard of wierpen hem met steenen. Doch vergeefs; Balder bleet onbeschadigd, droeg den dank van allen weg en zijne heiligheid werd hoog geroemd. Als de zoon van Lauseya, de booze Loke, dit zag, ergerde het hem geweldig. Hij veranderde zich daarom in eene vrouw en kwam bij Frigga. De Koningin der Go den vraagde haar uit, en begeerde onder anderen te beproeven, of dit wijf ook wist, waarmede de Goden zich thans in hunne vergadering bezig hielden. Loke antwoordde: ‘De Goden werpen en schieten naar uwen Balder, zonder dat het hem eenig letsel toebrengt.’ ‘Ja,’ hernam Frigga, ‘noch hout, noch ijzer kan Balder kwetsen; want ik heb zijnenthalve alle dingen beëedigd: alleen het meuwgeplante kruidje Mistilteirn; dat voor de oostpoort van Walhalla staat, kwam mij te jong voor, om het eenen eed af te nemen’ Nu had Loke genoeg: hij verdween en ging terstond naar Walhalla, rukte misttilteirn uit den grond en begaf zich daarmede in de vergadering der Goden. Daar de blinde Hoder buiten den kring stond, wendde Loke zich tot hem, en zeide: ‘Waarom schiet gij alleen niet mede naar Balder?’ ‘Omdat ik niet zie, waar hij is,’ antwoordde Hoder; ‘ook heb ik geene wapenen.’ ‘Gij moet met de anderen mede doen,’ zeide Loke daarop, ‘en Balder ook deze eer bewijzen. Ik zal u wijzen, waar hij staat; werp met dit gardje naar hem.’ Hoder neemt den mistilteirn en werpt daar- | |
[pagina 522]
| |
mede, zoo als Loke hem den arm bestuurt; de worp treft, en Balder stort dood neder: de grootste ondaad, die immer onder Goden en menschen gepleegd is. Met Balder ontviel den Goden alle moed en zelfs de spraak. Ook konden zij hem niet wreken, wijl de plaats te heilig was Allen waren ter neder geslagen; doch niemand meer dan Odin, die het best van allen inzag, welk een verlies de hemel door Balders val geleden had. Intuschen namen de Goden Balders lijk en voerden het naar het strand, waar zijn schip, Ringhorn genoemd, lag. Zij wilden in zee steken, om op hetzelve den brandstapel voor Balder op te rigten; doch het schip was op geenerhande wijze vlot te krijgen. Men zond derhalve naar Jotunheim, om de tooveres Hirrokinn te halen. Zij kwam op een wild beest aangereden en had eenen toom van slangen. Toen zij afstapte, beval Odin vier Berserkers (kampvechters zonder harnas) het ros te houden; doch dit was hun niet mogelijk, voor dat zij het ontembare dier op den grond geworpen hadden. Hirrokinn ging ondertusschen naar het schip, zettede zich tegen den voorsteven en maakte het met eenen schok vlot, zoodat de spalken, die onder de kiel lagen, vuur gaven en het gansche land er van beesde. Thor vertoornde zich daarover, greep naar zijnen hamer en was op het punt om der reuzin het hoofd te vermorselen, zoo de Goden niet alle voor haar om genade gebeden hadden. Nu bragt men Balders lijk scheep en verbrandde het. Tevens leide men ook zijne gemalin Nanna, die van droefheid gestorven was, met hem op den brandstapel. Thor stond daarbij en wijdde het vuur met zijnen miölner (donderhamer) in. Daar de dwerg Litur (verw) hem in den weg liep, wierp hij hem in het vuur, waarin hij ook verbrandde. Bij deze vuurplegtigheid waren Odin met zijne raven, Frigga en de Walkyren tegenwoordig. Frey reed op zijnen wagen, voor welken hij zijn everzwijn Gullinbuste of Slibrugtanne gespannen had. Heimdal reed op zijn ros Gultoppur; maar Freya kwam op eenen wagen door hare katten getrokken. Daarbij verzamelde zich ook eene groote menigte Rymthursen (ijsreuzen) en Bergreuzen. Odin leide op den brandstapel zijnen | |
[pagina 523]
| |
gouden ring Drupner, die van toen af de eigenschap kreeg, dat in elken negenden nacht acht even zoo zware ringen daarvan afdroopen. Balders ros werd ook met hem in het vuur geworpen.
Toen nu Balders lijk verbrand was, begon Frigga te beproeven, of zij iemand der Goden bewegen kon, om voor den loon harer innigste liefde den helleweg te betreden, Balder op te zoeken en aan Hela een losgeld voor hem aan te bieden. Hermode, de snelle, Odins zoon, nam aan dit te doen. Slcipner, Odins wonderpaard, werd gebragt: Hermode zettede zich daarop, vloog heen en reed negen nachten door diepe dalen, die zoo donker waren, dat hij niets zag, tot dat hij aan den hellestroom Giall kwam. Hier moest hij over de met schitterend goud gedekte Gialbrug Eene maagd, die aan deze brug de wacht houdt, met name Modgudur, vraagde hem naar zijn geslacht en naam. ‘Gisteren,’ zeide zij daarop; ‘reden vijfmaal vijf duizend dooden daarover, en de brug daverde van die alle niet meer dan van u alleen: gij hebt ook in het geheel niet de kleur der gestorvenen. Waarom betradet gij den helleweg?’ ‘Ik zoek naar Balder,’ antwoordde Hermode; ‘hebt gij hem niet op de wegen van Hela gezien?’ ‘Hij is over de Gialbrug gereden,’ hernam Modgudur; ‘dat heb ik gezien; doch de doodenweg ligt verder naar beneden ten Noorden.’ Hermode zettede zijne reize voort, tot dat hij aan het traliewerk der dooden kwam. Toen steeg hij af, gespte den zadelriem vast aan, zat weder op, gaf Sleipner de sporen, en met eenen sprong was hij over de poort der helle heen. Hier vond Hermode zijnen broeder Balder in de galerij, op eenen verhevenen troon gezeten, en bleef den nacht over bij hem. Maar den volgenden morgen ging hij bij Hela, vertelde haar, hoe bitter bedroefd al de Goden waren over het verlies van Balder, en verzocht haar zijnen broeder weder te ontslaan en met hem naar huis, naar Asgard (het verblijf der Goden), te laten wederkeeren. ‘Wij willen eens zien,’ antwoordde Hela: ‘of Balder waarlijk zoo algemeen bemind en betreurd wordt, als gij voorgeeft. Zoo alle dingen in de wereld, levendige en levenlooze | |
[pagina 524]
| |
schepselen, hem beweenen, zoo zal hij tot de Goden terug keeren; maar heeft slechts het geringste onder dezelve iets daartegen en weigert te weenen, dan moet Balder bij Hela blijven.’ Met dit antwoord ging Hermode heen. Balder geleidde hem uit het paleis van Hela, trok den ring Drupner van den vinger en zond hem aan Odin tot een blijk (dat Hermode in het doodenrijk bij hem geweest was.) Maar Nanna zond aan de Godin Frigga een kleinood van barnsteen en meer andere geschenken Daarmede reed nu Hermode terug naar Asgard en vertelde daar alles, wat hij gezien en gehoord had.
Daarop zonden de Goden boden uit door de geheele wereld en verzochten al wat bestaat om Balder uit de helle te weenen. Alles was daartoe bereid, mannen en vrouwen, aarde en boomen, steenen en metalen; en men zag alle schepselen weenen, zoo als wanneer zij uit de koude in de hitte komen. De boden keerden derhalve terug; doch toen zij hunnen last reeds meenden volbragt te hebben, troffen zij nog in een afgelegen hol eene tooveres aan, die zich Thok noemde. Ook deze smeekten zij, dat zij een' traan om Balder zou weenen; maar zij weigerde het hardnekkig: ‘Thok zal weenen
Met drooge oogen
Om Balders lijk.
Hela behoude
Wat zij bezit.’
Dit was het antwoord der tooveres. Men gelooft, dat Loke, de zoon van Laufeya, die zoo veel onheil onder de Goden stichtte, onder hare gedaante verborgen geweest is. Hij was de oorzaak van Balders dood en nu ook daarvan, dat Balder nimmer uit het rijk van Hela verlost werd. |
|