| |
Dömlings aanprijzing van het Hallersche zuur (aether sulphuricus acidus, ph.b.) in vele ongesteldheden, en vooral in bloedvloeijingen.
In het algemeen telde men de zuren, en in het bijzonder de mijnstoffelijke, steeds onder de aanzienlijkste geneesmiddelen. Er is veel over derzelver krachten getwist; doch geene der strijdende partijen heeft tot nog toe onze onzekerheid daaromtrent weggenomen. Beide gevoelen zij eenstemmig, dat men, zonder dit middel, de genezing van vele hardnekkige ongesteldheden, langzaam of nimmer zoude daargesteld hebben.
Het zwavelzuur (voorheen vitrioolzuur genaamd) werd al vroeg en vrij algemeen gebruikt, terwijl het verschillende graden van sterkte verkreeg, en op velerhande wijzen toebereid werd. Intusschen ondervond men al ras, dat dit middel, bij al deszelss goede hoedanigheden, een nadeelig en verzwakkend vermogen oefende op het zenuwgestel en op de deelen tot de
| |
| |
spijsvertering geschikt. Men trachtte dit gebrek door veelvuldige bijvoegselen te verbeteren, waaruit men de vereeniging van hetzelve, nu eens met specerijachtige, dan weder met geestige ligchamen zag geboren worden. Onder de laatste soort telt men dan ook het zoogenaamde Hallersche zuur, zijnde eene vermenging van zuiver geconcentreerd zwavelzuur en voorloop van brandewijn, welke men in vele soorten van ziekten met veel nut, zoowel in vroegere als in onze tijden, aangewend heeft. Wij zullen onzen Lezeren in deze verhandeling een uittreksel mededeelen van de proeven, die de Hoogleeraar dömling met dit middel zoo gelukkig genomen heeft.
Wanneer er zich uit de longen, de luchtpijp of derzelver takken, alsmede uit de maag, bloed ontlast, dan vermeerdert men door het gebruik van dit zuur, even zoowel als van alle andere, de prikkeling; de hoest wordt sterker en ons oogmerk om het bloed te stelpen wordt verijdeld: veiliger maakt men dan van hetzelve gebruik in alle asthenische ontlastingen van bloed, alsmede in zulke vloeijingen, die door een organisch gebrek, hetwelk niet spoedig weggenomen kan worden, veroorzaakt zijn. Van dien aard is eene al te sterke ontlasting der maandstonden bij personen, wier baarmoeder door scirrheuse verhardingen geheel ontaard is, zoodat de gewone ontlasting het aanzien eener hevige storting verkrijgt. In zulke gevallen vermogt dömling, met het Hallersche zuur, het bloed naar willekeur tot stilstand te brengen, waarom dan ook in zulke gevallen dat zuur een voor naam bestanddeel van al zijne bloedstelpende geneesmiddelen uitmaakte.
Meer bijzonder maakte hij alleen van dit middel gebruik in de volgende gevallen:
I. Bij al te overvloedige ontlasting der stonden, door verzwakking van het geheele ligchaam, gepaard gaande met plaatselijke zwakte der vrouwelijke deelen en vermeerderde prikkelbaarheid derzelve.
Dit heeft plaats bij die soort van bleekzucht, waarin de maandelijksche ontlastingen niet opgestopt, maar al te overvloedig zijn, in zulk eene overmate bespeurd worden, dat men dezelve veeleer als eene eigenlijke schadelijke bloedstorting
| |
| |
moet aanzien. Dit werd al zeer dikwijls te gelijker tijd met goedaardige fluor albus waargenomen.
Ik zoude, zegt dömling, in zulke gevallen nimmer of althans zeer laat mijn oogmerk bereikt hebben, had ik niet in het Hallersche zuur een middel gevonden, hetwelk staande de maandelijksche ontlasting ingegeven dezelve straks beteugelde, zoodat dezelve nimmer in eene gevaarlijke mate toenemen kon. Ik had dan voor den eerstvolgenden maandelijkschen tijd gelegenheid, om door het vlijtige gebruik van versterkende geneesmiddelen, het levensvermogen tot op dien graad te doen klimmen, dat de eerstvolgende stonden ook zonder het Hallersche zuur de palen der natuurlijke hoeveelheid niet te buiten gingen.
Naarmate nu dit zuur sterk of slap is, laat de Heer dömling 8-14 droppels daarvan in een kopje met koud water, en om deszelfs smaak te veraangenamen, met een weinig syrupus rub. idaei, of in een aftreksel van Rad. liquiritiae gebruiken. Bij ligte of matige ongesteldheid, werd dit tot 5 of 6 malen herhaald: in dringende gevallen werd de gift om het uur of half uur zoo dikwijls herhaald, tot de ontlasting tot op eene gewone hoeveelheid verminderd was. Was er meer gevaar, dan moest men met de gift wel tot op 20 droppels klimmen.
Wanneer de maandelijksche ontlasting niet zoowel wegens derzelver hevigheid, als wel voornamelijk wegens derzelver langdurigheid gevaarlijk dreigde te worden, werd dit middel meestal op den vierden dag, na de eerste ontlasting, gegeven, en na eenige giften hield dezelve geheel en al op. Zoo heeft men het in zijne magt, om deze zuivering naar willekeur tot op den natuurlijken voet te brengen of geheel op te stoppen.
Met alle billijkheid laakt, bij deze zinsnede, de Heer dömling het bij vele Geneeskundigen nog zeer in zwang gaande vooroordeel, dat men gedurende de maandstonden geene geneesmiddelen moet laten gebruiken. In de opgenoemde gevallen wordt met regt een prikkelend middel aangeprezen, zeer geschikt, om te
| |
| |
zijner tijd het verminderde levensvermogen, als de oorzaak van de al te sterke ontlasting, op de ongevoeligste wijze op te wekken, en daardoor te beperken.
Zelfs in die gevallen, waarin men bij een gezond, welgedaan voorkomen 's maandelijks te veel bloed verliest, verkeerdelijk als een gevolg van volbloedigheid aangemerkt, of wanneer vrouwen gedurende dien tijd met hevige hoofdpijnen geplaagd werden, en voor iedere ziekelijke aandoening bijzonder gevoelig waren, of na het ophouden der stonden nog eenige dagen sukkelden: in al deze gevallen gaf hij het bewuste middel met zeer veel voordeel. Het matigde de stonden, en alle onaangename toevallen verdwenen allengs.
II. Bij al te sterke kraamzuivering betoonde dit middel zich even zoo heilzaam; en zoodra de Heer dömling bespeurde, dat bij de kraamvrouwen, vooral indien zij zwak waren, de zuivering te sterk of te lang aanhield, beval hij het gebruik van het bewuste zuur op de reeds beschrevene wijze, met het gewenschte gevolg, dat daardoor de ontlasting gematigd werd.
III. Bij miskramen kan men insgelijks door dit middel eenen al te sterken vloed bedwingen. Deze wordt veelal in zulke gevallen waargenomen, wanneer de vrucht niet spoedig afgaat en de baarmoeder zich niet evenredig zamentrekt. Ook dan, wanneer de vrucht geheel terug blijft, of na verloop van eenigen tijd bij gedeelten met het bloed te gelijk te voorschijn komt. In al deze opgenoemde omstandigheden prijst de Heer dömling het vroegtijdige gebruik der zure droppelen aan, wijl men door tijdsverzuim het gevaar grooter maakt.
IV. De behandeling van die soort van vrijsterziekte, waarbij de maandelijksche ontlasting te sterk is, begint frank de Oude steeds met het Hallersche zuur, om daarvan allengs over te gaan tot zachte staalmiddelen. De Heer dömling heeft meermalen het uitmuntende voordeel van deze behandeling in zulke gestellen waargenomen.
| |
| |
V. Gevoelige hijsterieke vrouwen verdragen dit zuur mede zeer goed.
Uit al wat tot dus verre van dit middel hier vermeld is, blijkt het, dat hetzelve onder die prikkelende middelen behoort, welke bij vermeerderde prikkelbaarheid nog zeer goede diensten doen, terwijl andere prikkelende middelen in die gevallen al te hevige werking oefenden.
Intusschen bekent de Heer dömling dat dit middel in groote zwakte met vermeerderde gevoeligheid, niet altoos zulke goede diensten bewees; in die gevallen, waarin de organen der spijsvertering verzwakt of overgevoelig waren, betoonde het zich altoos krachtdadig. Hij geeft aan deze werking de navolgende verklaring: even als zekere prikkelende stoffen op bepaalde organen bij voorkeur prikkelend werken, zoo werken andere stoffen op zekere organen meer verzwakkend dan andere. Men heeft niet alleen soortgelijke prikkelende, maar ook dergelijke verzwakkende middelen. De zuren behooren onder deze laatste soort voor de organen der spijsvertering, en de prikkelende kracht van de kleine hoeveelheid Naphtha en Spiritus vini in het Hallersche zuur, wordt, wanneer deze deelen verzwakt zijn, verre overtroffen door den verzwakkenden invloed van het daarin zich bevindende zuur.
In het algemeen beweert de Heer dömling tegen den Hoogleeraar röschlaub, en, onzes inziens, met alle regt, dat het zure vocht niet steeds verzwakkend werke, daar het nog niet stellig bewezen is, dat het zuivere zwavelzuur verzwakt; de ondervinding heeft althans dit gevoelen meermalen omver geworpen: ook zoude men niet zonder grond, a priori, daartegen nog wel iets kunnen inbrengen, wijl het nog niet stellig bewezen is, dat alle geoxijdeerde ligchamen verzwakken, omdat zonder tegenspraak het oxijgen zelfs verzwakt. Bij ieder Scheikundig voortbrengsel, tot welks vorming ten minste twee stoffen in afwisselende werking komen, openbaart zich de hoedanigheid van het eene ligchaam even zoo zuiver, als van het andere, doch geene van beide gaat geheel verloren. Even als het nieuwe voortbrengsel is ook deszelfs hoedanigheid middelbaar. Men weet,
| |
| |
dat de zwavel tot de middelmatig prikkelende stoffen behoort; bij gevolg kan dezelve, door oxijdatie tot vitriool gebragt, zijne prikkelende kracht niet geheel, maar wel gedeeltelijk afleggen: of men moest ook vaststellen, dat de aether een verzwakkend vermogen bezit.
Kan men nu aan het vitrioolzuur niet alle prikkelende kracht ontzeggen, even zoo min mist men deze in het Hallersche zuur, hetwelk geen volkomen vitrioolzuur, maar een zwavelachtig zuur is, waarmede bijzonder vitriool aether en een weinig wijngeest verbonden zijn. |
|