Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1811
(1811)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 461]
| |
Kort overzigt der Noordsche GodenleerGa naar voetnoot(*).De Noordsche Goden zijn, even als in bijna alle mythologien, van hoogeren en van lageren rang. De oudste Godheden bekleeden met regt de eerste plaats. De opperste van allen is Alvader, een naam, dien de Aziatische Odin zich ook wel, doch zonder eenig regt, toegeëigend heeft, en die hem slechts door weinige Dichters gegeven is. | |
Alvader (Alfadur).Deze is de eeuwige Regeerder van hemel en aarde, de schepper en onderhouder der wereld. Het hoogste en laagste, het grootste en kleinste staat onder zijn gebied. Hij alleen is zonder begin en zonder einde. Alle andere Goden hebben een begin gehad en zullen eenmaal ophouden te bestaan, en dan zal Alvader alleen regeren. Na Alvader hadden Odin, Thor en Frygga den eersten rang. Aan deze drie Godheden was de beroemde tempel te Upsal gewijd, in denwelken hunne beelden levensgrootte stonden. | |
Odinwas oorspronkelijk het zinnebeeld en de God der zon: naderhand de krijgsbevelhebber en de voorzitter in den Raad der Goden. Hij heeft 126 namen, die deels van zijne Goddelijke bedrijven, deels van zijne fabelachtige reizen en zonderlinge ontmoetingen ontleend zijn. Schranderheid, wijsheid, rijkdom, dapperheid, overwinning en belooning voor de overwinning zijn de gaven. die hij den menschen schenkt. Hij is de opperste God en bestuurder der veldslagen: de krijgslieden zijn zijne zonen, en Walhalla is de plaats, waar zij het loon hunner dapperheid ontvangen. Zijne | |
[pagina 462]
| |
voornaamste gemalinnen zijn Figga en Freija. Met de Godin Saga verlustigt hij zich in het paleis Sökquabecker. In het paleis Walaskialf houdt hij met de Goden gerigt, zittende op den sidderenden troon Hlidskialf. Zijn snelvliegend paard heet Sleipner. | |
Thoris de God des donders. Hij rijdt op eenen wagen, door het rollen van wiens raderen de donder ontstaat; waar van daan hij Akuthor, dat is Wagenthor of rijdende Thor bijgenoemd wordt. Hij is de zoon van Odin (de zon) en Frigga (de aarde). Zijn toorn is groot en zijne wraak verschrikkelijk. Wie de Goden beleedigt, dien verplettert hij met zijnen geweldigen hamer Miölner. Uit dien hoofde is hij vreesselijk voor alle reuzen, die zich tegen den hemel verzetten: in den strijd tegen dezen heeft hij eenen toovergordel, die zijne krachten verdubbelt, en eenen ijzeren handschoen, waarmede hij den donderhamer grijpt. Naar den Godenraad komt hij te voet; maar anders rijdt hij met een gespan van twee bokken. De streek des hemels, waar hij het gebied voert, heet Trudheim; zijn paleis Bilskirner heeft 540 verdiepingen. Zijne gemalin heet Sifia; zijne beide zonen Modi en Magni (moed en sterkte); zijn dienaar Thialf. | |
Friggawas waarschijnlijk oorspronkelijk het zinnebeeld der Moeder-aarde, en dezelfde als Hertha of Iörth. Zij is eene dochter van den reus Fiorgyn, de gemalin van Odin en de moeder van Thor, Balder en (in naam) van al de Goden; de opperste Godin des hemels: alle andere zijn haar onderdanig en eerbiedigen haren wenk. In den Godenraad zit zij met Odin op den troon Hlidskialf, van denwelken men hemel en aarde kan overzien. Zij houdt de vergadering der Godinnen in Wingolf; maar haar bijzonder paleis heet Fänsal. Zij kent al de lotgevallen der menschen, maar openbaart dezelve nimmer. Hare kamergodin is Fylla, hare bodinne Gna. Zij bezit eenen voorraad van vogelgedaanten, vooral van haviken, en wien zij dezelve leent, die verkrijgt daardoor het vermogen | |
[pagina 463]
| |
om te vliegen. Het gesternte, dat de Grieken Orion noemen, is het spinrokken van deze Koningin der Goden. De Godheden van den tweeden rang zijn: | |
I. Goden.Aeger,de God der zee, zijne gemalin heet Rana. Hij heeft negen dochters bij haar verwekt: Himingläffa, Dufa, Blödughadda, Heffring, Udur, Raun, Bylgia, DrÅbna en Kolga (de golven der zee). | |
Balder,het beeld van goedheid en mannelijke schoonheid. Zijne haren schitteren zoo, dat men de witste bloemen, die er bekend zijn, Balders wenkbraauwen noemt. Zijne vreedzame woning heet Breidablick; zijne gemalin Nanna. | |
Brage,de God der dichtkunst en welsprekendheid; een zoon van Odin. Naar hem heet de dichtkunst Bragur. Zijne gemalin was Idunna. | |
Forsete,de zoon van Balder, de God des vredes en der verzoenlijkheid. Hij stilt allen twist. Allen, die hem naderen, keeren met verzoenlijke harten terug. Zijn paleis Glitner is met zilver gedekt en rust op gouden pilaren. | |
Frey,de God der vruchtbaarheid. Regen en zonneschijn, goedkoope en dure tijden hangen van de gunst van dezen God af: ook geeft hij aan de maagden hare vrijers en aan de vrouwen hare mannen, die in den oorlog gevangen genomen zijn, weder. Hij is een zoon van Niord en deszelfs zuster: zijne stiefmoeder heet Skade, zijn dienaar was Beyggwer, zijn bode | |
[pagina 464]
| |
Skirner, zijne gemalin Gerda, dochter van den reus Gymer. Hij berijdt een everzwijn in plaats van een ros. Dit everzwijn, hem door den dwerg Brock ten geschenke gegeven, heeft gouden borstels, die zoo hel schitteren, dat men even goed bij nacht als bij dag met hem rijden kan. Zijn hemelsch gebied heet Alfheim, waar de Elfen (Geesten) des lichts wonen. | |
Heimdal,de wachter der Goden, een zoon van negen reuzenzusteren, aan den rand der aarde geboren. Hij is een groote, heilige en wonderbare God. Zijne woning is de Hemelsburg aan het einde van de Godenbrug Bifrost. Hier houdt hij de wacht, opdat de bergreuzen niet in den hemel komen. Hij slaapt daarom ook minder dan een vogel, heeft een zoo scherp gezigt, dat hij bij nacht zoowel als bij dag honderd mijlen ver kan zien, en een zoo scherp gehoor, dat hij zelfs het gras op het veld en de wol op de schapen hoort groeijen. Hij bezit een' tooverhoren, wiens geluid men door alle werelden kan hooren. Hij wordt ook Gondtand (de God met gouden tanden) genoemd, omdat zijne tanden van goud zijn. Zijn paard heeft gouden haren, en heet daarom Gulltopper. Hij had geene vrouw noch kinderen. | |
Hermode,de algemeene bode der Goden, een zoon van Odin, met helm en pansier gewapend. | |
Hoder,een blinde God, de moordenaar van Balder. De Goden vergeten zijne snoode daad niet, en wenschten, dat zij zijnen naam nimmer behoefden uit te spreken. | |
Loke,de eenigste booze Godheid van het Noorden, die evenwel wegens zijne schranderheid en loosheid nog voor de goede Goden van dienst is. List, bedrog, valsche streken, lasterzucht zijn zijne eigenschappen, | |
[pagina 465]
| |
Hij verbergt een onbestendig en boos hart onder eene schoone gedaante. Hij is een zoon van den reus Farbaute en Laufeya; Bileister en Helblinde zijn zijne broeders; Sigyna is zijne gemalin, bij dewelke hij drie zonen heeft, Nar, Narfi en Wal: behalve deze heeft hij bij de reuzin Angerbode drie gedrochten verwekt, den wolf Fenrir, de slang Jormungandur, en Hela, de Godin van het doodenrijk. Ten laatste is hij wegens zijne schandelijke streken door de Goden gevangen en met de ingewanden van zijnen zoon Nar over drie scherpe rotspunten heen gebonden. Eene vergiftdruppende slang hangt boven zijn aangezigt. Sigyna vangt het vergift in een bekken op; doch als dit vol is, vallen, terwijl het uitgegoten wordt, eenige droppels op Loke, waarvan hij zulke hevige stuiptrekkingen krijgt, dat hij de geheele aarde schudt; en dit noemen de menschen eene aardbeving. Te voren hield Loke zijn verblijf in Udgard. | |
Niord,de God der winden, des rijkdoms, des koophandels, van het zeewezen, van de vlsscherij en jagt, voor zoo ver deze van gunstigen wind afhangen. Hij hondt zijn verblijf aan het strand der zee. Zijn paleis is Noatuun. Frey en Freya zijn zijne kinderen. Zijne gemalin is Skade, eene dochter van den bergreus Thiasse. | |
Tyr,de God der sterkte, stoutheid en onverschrokkenheid, bijzonder in den oorlog, maar evenwel niet de God des oorlogs. Nogtans zijn alle moedige krijgslieden zijne gunstelingen, en hij is geen vriend van vrede of van een minzaam vergelijk. Hij zelf gaf een voorbeeld van onverschrokkenheid, toen hij zijne regterhand het gedrocht Fenrir tot een onderpand in den muil stak en dezelve daardoor verloor. Hij is een zoon van Odin. | |
Uller,een stiefzoon van Thor; zijn gebied is Ydalir (de regendalen), waarschijnlijk in Thrudheim gelegen. Hij | |
[pagina 466]
| |
is van eene schoone gestalte, een groot boogschutter en schaatsrijder. Hij wordt door de kampvechters aangeroepen. | |
Widar,de God der geheimhouding; een zoon van Odin bij Gridur. Hij wandelt met zijne dikke pantoffelen veilig over de oppervlakte der zee en door de lucht. | |
II. Godinnen.Eyra,de Geneesmeesteres der Goden en Godin der Geneeskunst. | |
Freya,de Godin der liefde, de eerste in rang na Frigga. Zij is eene dochter van Niord en Skade, en had eenen man, met name Odur, wien zij twee dochters, Nossa en Gersemi, gebaard heeft. Odur reisde vervolgens naar vreemde landen; zij volgde hem langen tijd, doch verloor hem eindelijk, en nu zit zij te huis te treuren en schreit gouden tranen. Zij heeft verscheidene bijnamen, als: Mardöll, Gefna, Syr, Wanadis en andere. Zij draagt een' gouden kleinood, waarschijnlijk een halssieraad, Brisinger geheeten. Zij is allen menschen genegen, maar inzonderheid den verliefden. Gezangen der liefde zijn haar een aangenaam offer. Haar hemelsch paleis heet Folkwanger. In hetzelve neemt zij alle eerbare en deugdzame vrouwen op, die daar den eernaam van Vrouw (Mevrouw) krijgen. Haar wagen wordt door twee katten getrokken. | |
Fylla,de kamergodin van Frigga en de vertrouwde van hare geheimen. Zij is eene maagd, met schoone, over de schouderen golvende, lokken en een' gouden voorhoofdsiersel. | |
[pagina 467]
| |
Gefiona,de Godin der maagden en zelve eene maagd. Alle kuische en zedige meisjes worden door haar beschermd en, zoo zij ongehuwd sterven, na den dood in hare hemelsche woning opgenomen. Zij kent de lotgevallen der menschen even zoo goed als Odin. | |
Gerda,eene schoone dochter van den reus Gymer en Oerboda, die door haar huwelijk met Frey onder de Godinnen aangenomen is. | |
Gna,de bodinne van Frigga, wier bevelen zij zoo op aarde als in den hemel uitvoert. Zij vliegt niet, maar rijdt door de lucht op haar luchtpaard Hofwarpner, hetwelk van Ham en Gardrofa geteeld is. | |
Hela,de Godin der benedenwereld, van eene afschuwelijke gedaante, half blaauw, half vleeschkleurig; want zij is de beeldtenis van den dood, die door ziekte of ouderdom veroorzaakt wordt. Zij heeft de heerschappij over alle negen de werelden van het rijk Nifelheim (Nevelwereld). Zij heeft wijduitgestrekte, sterke woningen, die van ijzeren sloten en tralien voorzien zijn. Haar eigen paleis heet Ellende, hare sleutels Honger, hare messen Sulter (razende Honger), haar dienaar Ganglate (traag ter been), hare dienares Ganglöt; haar dorpel Instorting, haar bed Kommer, hare deken louter Lastering. Voor Nifelheim stroomt de Giall, de rivier van het doodenrijk. Over dezelve ligt eene met goud gedekte brug, waarover men in het rijk van Hela komt. Alle dooden moeten over deze brug. De wachteres van het doodenrijk heet Modgudur (vijandin der Goden). Hela is eene dochter van Loke en Angerbode. | |
Idunna,de Godin der onsterfelijkheid, Gemalin van den God der dichtkunst. Zij bewaart in eene bus de appels | |
[pagina 468]
| |
des levens, waardoor de Goden eene eeuwige jeugd onderhouden. | |
Laga,veelligt eene andere Thetis, doch dit is nog onzeker. In Sökquabecker, een paleis, over hetwelk de koude wateren heen ruischen, drinkt zij dagelijks met Odin uit gouden bokalen. | |
Löbna (Loffe),de Godin der huwelijks-eendragt. Zij heeft van Odin en Frigga de magt ontvangen, om de gelieven, die oneenig zijn, weder met elkander te verzoenen en te hereenigen. | |
Lyna (Hlyn),is wel eene vriendelijke Godin, maar echter niet de Godin der vriendschap. Zij is eene vriendin van Frigga, de Koningin der Goden, en aan haar is het toezigt over zoodanige menschen opgedragen, die Frigga voor een nakend onheil behoeden wil. Men zou haar de Godin der menschlievendheid kunnen noemen. | |
Nanna,de gemalin van Balder, dochter van Gewar en moeder van den vredelievenden God Forsete. | |
Niorun (Niörn),zoo men meent, de Godin der jeugd. | |
Nossa,de Godin der voortreffelijkheid, eene dochter van Odur en Freya. De kostbaarste kleinoodien worden naar haar Nossen geheeten. | |
Rana (Ran),de Godin der zee, gemalin van Aeger, dien zij negen dochters gebaard heeft. Zij neemt de schipbreukelingen in haar paleis. | |
Rinda,de aarde. Odin heeft bij haar den sterken zoon Wale | |
[pagina 469]
| |
verwekt, die moedig in den oorlog en een wakker boogschutter is. | |
Saga,zoo men meent, de Godin der geschiedenis. | |
Sifia (Syff),de Godin met de schoone lokken, gemalin van Thor en moeder van Uller. | |
Siöna (Siöffna),de tweede Godin der liefde. Zij is het, die de eerste zoete aandoeningen in de harten der jongelingen en meisjes verwekt, en dezelve tot wederzijdsche genegenheid stemt. | |
Skade,de gemalin van Niord, eene dochter van den bergreus Thiasse, moeder van Frey en Freya. Niord moet negen nachten met haar bij haren vader op het gebergte (waar zij zich veel op de sneeuw met de jagt bezig houdt) doorbrengen, waartegen zij dan wederom drie nachten bij hem aan het zeestrand haar verblijf houdt. | |
Snotra,de Godin der deugd en zedigheid. Zij beschermt alle deugdzame jongelingen en meisjes. | |
Synia,de Godin der geregtigheid. Zij zit aan den ingang des hemels en openbaart de meinëedigen. | |
Wara,de Godin van het huwelijk en de bruiloft. Zij hoort de eeden en geheime afspraken der gelieven, en wijdt hen, zoo zij woord houden, tot de echtverbindtenis in; maar zij wordt toornig op degenen, die hun woord breken, en is eene gestrenge wreekster van alle ontrouw in de liefde. | |
Wöra,is eene alles onderzoekende en uitvorschende Godin, voor welke geen geheim verborgen kan blijven. Zij dringt door tot in de verborgenste schuilhoeken van het hart. | |
[pagina 470]
| |
Behalve de genoemde, is er ook nog eene bijzondere klasse van Natuur-Godheden, als: Surtur met al de Muspelheimers; Ymer met al de Rymthursen (ijsreuzen), enz.; Wasuder met zijne afstammelingen; Swasuther: verder de Godheden der gesternten, Mundilfare met zijne kinderen Mani en Sol of Sunna en haren gemaal Glemur; als ook Bil en Hiuke: vervolgens de dag- en nacht-familie, Nörwi met zijne dochter Nott en hare drie mannen Nagelfari, Anar en Dellinger, benevens derzelver kinderen Auder, Jörd en Dagur: voorts de gedrochten, de wolf Fenrir, de Midgardsche slang Jormungandur, de helsche Nidhöggur, de wolven Gere, Freke, Skol, Hate, Managarmur, enz. Doch al deze verdichte wezens behooren meer tot de Fabel- dan tot de Godenleer.
Merkwaardige Godheden van den derden rang zijn, onder vele, voornamelijk de volgende: | |
De Nornen.Dit zijn de drie groote Godinnen van den tijd en het noodlot, wier wijsheid dikwijls de Goden zelve trachten te doorgronden. Zij bestemmen alles naar vastgestelde regelen, en hare uitspraak over het leven en de lotgevallen der stervelingen is onveranderlijk. Hare namen zijn Urd (verleden), Wérande (tegenwoordig) en Skuld (toekomende). Zij wonen bij den Urdarborn (de bron van het verledene) onder den esch Ygdrasil, wiens wortelen zij dagelijks met het wonderwater van de bron begieten. | |
De Walkyren,de Godinnen van den slag, de bodinnen van Odin, de keurmeesteressen der dooden, de dienaressen der gesneuvelde helden in Walhalla, waar deze bevallige maagden hun den Godendrank aanbieden. Hare namen zijn: Rist en Mist (die den wijn voor Odin inschenken), Skuld, Skögul, Gunnur, Hilldur, Göndul, Geirskögul, Skeggöld, Thrudur, Hlöck, Herfiö- | |
[pagina 471]
| |
ter, Gôll, Geirshöd, Raangryd, Radgryd, Reginleif, Rota, Hiorthrimul, Surpul en Sangryd. | |
De Geboorte-Godinnen.Deze staan den barenden bij en worden door dezelve aangeroepen. Naar hare verschilende verrigtingen krijgen zij ook verschillende namen. Als zij den mensch zijn lot toedeelen, heeten zij Nornen, welken naam zij dan van de groote Godinnen van den tijd ontleenen; als zij den mensch in het leven geleiden, Fylgien; als zij zijne gedaante aannemen, Hamingien; als zij hem van zijn noodlot verwittigen, Spaadisen. | |
De Golfmeisjes.Deze zijn negen dochters van den Zeegod Aeger en de Zeegodin Rana: hare namen zijn Himingläffa, Dufa, Blödughadda, Heffring, Udur, Raun, Bylgia, Dröbna en Kolga. Zij gaan altijd te zamen en dragen bleeke hoeden en witte sluijers. | |
De Helmaagden,Biugwör en Listwör. Zij zitten aan Herders deur op eenen krakenden stoel. Het ijzeren bloed, dat haar uit den neus drupt, verwekt haat, tweedragt, vijandschap en krijg onder de menschen. | |
De Elfen.De witte Elfen overtreffen de zon in glans en wonen in Alfheim, het hemelsche gebied van den God Frey, niet verre van Urdarborn bij den grooten esch Ygdrasil (dat is: in de lucht). De zwarte Elfen daar en tegen zijn zwarter dan pek, en huisvesten onder de aarde. Gene zijn goede, deze booze geesten. Hier toe behooren ook | |
De Iwidien,zijnde ten deele boschnimfen, die in grotten wonen en de gave der voorzegging hebben, ten deele boom-elfen, die met den boom, aan hare bescherming aanbevolen, het leven aanvangen en ook met hem sterven. | |
[pagina 472]
| |
De dwergen,geesten of halfgoden, die onder de aarde in de steenen en op de bergen in de steenrotsen en klippen wonen Hunne stem is de echo. Onder de overige menigte van Thursen, Jöthen, Trollen, Toovernornen, enz., zijn nog bijzonder merkwaardig | |
De reuzen,in het gemeen eene soort van halfgoden, veelvuldig met de Goden van den tweeden rang vermaagschapt. Behalve ligchaamssterkte schrijft men hun bedrevenheid in de natuurkunde toe. Voor het overige zijn zij de eigenlijke veldgoden der Noordsche volken. Als ook | |
De bergreuzen.Deze wonen op de gebergten, vermaken zich met de jagt, beschermen de bosschen en het wild, en herbergen den moeden wandelaar in hunne grotten en holen.
Uit dit korte en onvolledige overzigt van de Noordsche Godenleer blijkt reeds, dat dezelve niet minder rijk gestoffeerd is dan de mythologien der Grieken en Romeinen; ook straalt er in de zinnebeeldige voorstelling en dichterlijke inkleeding van vele natuurkundige en afgetrokkene begrippen, waarlijk niet minder vinding en vernuft door, en het lijdt naauwelijks twijfel of zij zou, nader onderzocht en gekend zijnde, blijken voor alle vakken van dichtkunde, inzonderheid voor het heldendicht, niet minder geschikt en bruikbaar te zijn dan de evengenoemde, die zij zeker in zedelijke waarde verre achter zich laat. Men stelle zich eenen held voor, die op het tooneel der wereld ten voorschijn treedt. Hemel en aarde, zee en lucht, alles is met levende wezens vervuld, die hem omringen, in zijne belangen deelen en tot zijnen bijstand gereed zijn. Reist hij ter zee, Aeger is hem genegen, Frey geeft hem goed weder, Niord gunstigen wind. Lijdt hij schipbreuk, fluks zijn de Golfmeisjes bij der hand om hem in den | |
[pagina 473]
| |
schoot van Rana te voeren. Doet hij eene reize te land, komt hij aan rotsen, Dwergen openen hunne steenen woning voor hem; dwaalt hij op bergen en in wouden, Bergreuzen en Boschnimfen herbergen hem. Geraakt hij met eenen anderen held in gevecht, Uller beschermt hem, Tyr geeft hem moed en sterkte, zijne Fylgia (geboorte-Godin) waakt over hem. Dringt hij in het hart der aarde, ook daar zal een kundige en dienstvaardige Dwerg hem den weg wijzen. Ontmoet hij op zijne togten eene maagd met een hart vol liefde als Freya, vriendelijk als Lyna, met schoone lokken als Sifia en Fylla, statelijk en bekoorlijk als eene Walkyre, zedig als Snotra, voortreffelijk als Nossa, en boezemt Siöna hem liefde in; Siöna zal ook eene gelijke aandoening en verlangen in het hart van het meisje verwekken; Freija zal hunne liefde beschermen; Wara hunne eeden hooren, Löbna hun de zaligheid der huwelijkseendragt schenken. Wil hij de godspraken over zijn noodlot raadplegen, Iwidien, Nornen, Reuzen en alle tempels der Goden staan voor hem open. Zal hij eenen veldslag leveren, hij roepe Odin aan; Odin zal zelf te paard in den slag verschijnen en de overwinning op zijne zijde brengen. De Walkyren rennen op hare rossen heen en weder, ontvangen de zielen der sneuvelende helden en voeren dezelve door de lucht naar Walhalla. Heeft hij in netelige omstandigheden, op gevaarlijke togten, eenen Goddelijken geleider en beschermer noodig. Frigga bemint de menschen, zij zal hem hare vriendelijke Lyna zenden, om zijn Mentor te zijn. Heeft Loke tusschen hem en zijnen vriend tweedragt verwekt, storten de Helmaagden doodelijken haat in hunne harten, Forsete zal hen weder verzoenen. Odin zendt Hermode, Frigga hare Gna, om hem hunne wil bekend te maken. Thor wreekt hem op elken booswicht, die het waagt hem ongeluk te berokkenen. Maar boven al waakt over hem het alziende oog van Alvader. Bezingt eindelijk een dichter zijne daden, Saga verhaalt ze hem, Odin schenkt hem wijsheid, Brega stemt zijne snaren en Idunna biedt hem den appel der onsterfeijkheid. |