Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1811
(1811)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 447]
| |
eener notemuskaat, of iets grooter. Dezelve is enkel of stuksgewijze in biezen gevlochten, of heeft nog de indrukken daarvan op de oppervlakte. De tweede soort (Sanguis Draconis in granis) bestaat uit dergelijke, doch kleinere, insgelijks in biezen gevlochtene stukken. Tuschen deze beide soorten schijnt geen beduidend onderscheid te zijn. De kleur van deze is donkerrood en ondoorschijnend, op de breuk niet glansend; zij is moeijelijk te breken, en nog moeijelijker te wrijven. Aan het licht aangestoken, brandt zij met eene heldere vlam, en eenen aangenamen reuk. In den natuurlijken toestand heeft zij geenen reuk, en gekaauwd, geenen smaak, ook verwt zij, bij het kaauwen, het speeksel niet rood. Fijn gewreven, stelt zij een schoon vermiljoenrood poeder daar. Water lost daarvan niets op, alkohol evenwel lost het ligt en volkomen tot een hoogrood tinktuur op. Ook de uitgeperste en aetherische olieën lossen in de warmte deze hars op. Deze beide eerste soorten van Drakenbloed, zegt men, dat de Maleijers en Japanners uit de buitenste bast der vrucht van den Calamus Rotang, L. trekken. Deze struik, die tot de 6de klasse behoort, maakt hooge, lange, buigzame, met scherpe stekels bezette stelen, welke zich vast om de belendende boomen slingeren. De in druifgewijze trossen te zamen geplaatste vruchten zijn eivormig en rond, iets grooter dan eene hazenoot, en met dunne schubben bedekt, onder welke, in eene vliezige huid, een rond vleesch besloten is, hetwelk eenen tezamentrekkenden smaak bezit. De vrucht is gevuld met een rood sap, hetwelk het Drakenbloed geeft, en als zij rijp is, is zij met eene roode hars of het eigenlijke Drakenbloed omgeven. Deze vruchten worden in eenen rijstmolen zacht gestampt of in eenen zak sterk door elkanderen geschud, opdat het Drakenbloed afspringe, hetwelk daarna door de warmte tot kogels gevormd wordt. Of men stelt de vruchten ook wel aan de wasem van het kokend water bloot, om het sap daaruit te trekken, dat daarna met een stokje afgekrabt, en in eenen zak gedaan wordt, die uit mattebladeren te zamen gesteld is, en daaraan, zoodra het sap daarin is, door het omwinden met een touw, eene stuksgewijze | |
[pagina 448]
| |
gedaante gegeven wordt, en die men alsdan in de vrije lucht zoo lang hangen laat, tot dat de hars droog is. De derde soort (Sanguis Draconis in placentis) bestaat uit platte schijven of koeken, welke uitwendig eenigzins glad, insgelijks donkerrood, ondoorschijnend en hard zijn, en op de breuk glinsteren. Zij smelten aan het licht, en branden met eene sissende roetachtige vlam, en staan voor het overige tot de Alkohol, olie en het water in dezelfde betrekking als de vorige soort. Men gewint deze soort van Drakenbloed ook uit de vermelde vruchten der Rotang. Nadat men namelijk de eerste soort afgescheiden heeft, kneust men de overgeblevene vruchten, kookt ze met water uit en schept de hars af, welke deze derde soort uitmaakt, die, wel is waar, zoo goed niet als de beide eerste, doch ook niet veel minder is. De vierde soort (Sanguis Draconis in tabulis) bestaat uit groote dikke schijven, en is een kunstvoortbrengsel, dat waarschijnlijk uit het afval der eerste soorten, met bijvoeging van andere harsen, bereid wordt. Dikwijls zal het wel enkel een kunstvoortbrengsel van de Droogisten zijn, want ik heb stukken gezien, die niet anders dan uit gemeene hars bestonden, welke met gepulveriseerd rood sandelhout gesmolten wasGa naar voetnoot(*). Behalve de Rotang, welke de hoofdplant is, waaruit men het Drakenbloed krijgt, leveren nog verscheidene andere Oost-Indische boomen eene dergelijke roode hars, welke voor Drakenbloed verkocht wordt. Bij voorb. de Pterocarpus Draco, L., een boom, die tot de 17de klasse behoort, en eene hoogte van 30 en meerdere voeten bereikt, eenen bijna ijzerroestkleurigen bast heeft, welke glad is, en als men dien doorsnijdt, bloedroode stipjes van zich afgeeft, die na weinige minuten hard worden, en een fijn Drakenbloed opleveren. Het hout, de bast en bladeren, bezitten eenen tezamentrekkenden smaak. De lange takken van den | |
[pagina 449]
| |
boom zijn in de lengte met gevederde bladeren bezet, de ribben zijn van boven met vorens, de bladeren langwerpig, lancetvormig, eenigzins stomp, geel, geaderd, frisch groen, van onderen ligt groen, en zitten op korte, ronde, eenigzins harige bladstelen. Te voren pleegde men de hars uit deze boomen zeer dikwijls te verzamelen, en naar Karthagena in Spanje te zenden, doch thaus verzuimt men de inzameling, wijl het Drakenbloed niet meer zoo sterk gezocht wordt dan te voren. De boom groeit in Oost-Indie, voornamelijk op de Eilanden van Java en Sumatra. Ook zegt men, dat uit de Dracaena Draco, L., Dalbergia moretaria, L., Pterocarpus santalinus, L., en verscheidene soorten der Croton, met het Drakenbloed overeenkomende harsen gewonnen worden. |
|