| |
Over de kruistogten en derzelver invloed op de beschaving.
Het voegt den wijzen, bij ongewone voorvallen des levens en in de beschouwing van groote gebeurtenissen, zich van den dwazen te onderscheiden. Deze toch, alleen op het oogenblik ziende, en niet in staat, om oorzaak en gewrocht, middel en doeleinde met elkander te verbinden, is gelijk aan den onnoozelen landbewoner, die, bij de verwoesting van zijn' akker, zich niet kan den rijken oogst verbeelden, dien hetzelfde onweder, in andere streken,
| |
| |
voorbereidt en bevordert. - De wijze daarentegen beschouwt, met een geheel ander oog, de gebeurtenissen, die voor het tegenwoordige wel verwoestende, doch in derzelver strekking en uitkomsten voor het geheel weldadig zijn. - En uit dit oogpunt de geschiedenis van zoo vele omwentelingen der Volkeren en verwoestingen van Staten beschouwende, verschaft zij ons den besten troost in algemeene rampen en doet den nadenkenden hopen, dat die eigen tegenspoeden eens zullen uitloopen tot heil en vermeerdering, van geluk, hetwelk, zonder die voorafgaande oorzaken, nooit kon verkregen worden.
Het zal onnoodig zijn, deze aanmerking, zoo boven alle twijfeling verheven, verder uit te breiden en derzelver juistheid te staven; veel beter zal het wezen, een overtuigend bewijs daarvan op te geven in de ontvouwing van een onderwerp, onzer beschouwing overwaardig, namelijk de kruistogten, in de middeleeuwen, en derzelver invloed op de beschaving.
En om dit onderwerp geregeld te behandelen, zullen wij
I. Eerst een vlugtig oog vestigen op den toestand en trap van vordering in ons Vaderland, ten tijde van den eersten kruistogt.
II. Dan eene korte schets opgeven van de geschiedenis der kruistogten zelve, en
III. Eindelijk aantoonen, welke voordeelen zij, na zoo vele verwarring, naderhand hebben overgebragt.
1. De toestand onzer voorouders zweefde nog tusschen barbaarschheid en beschaving. De bewoners dezer landen, meer onder den algemeenen naam van Vriezen bekend, werden wel door bijzondere Hertogen en Graven geregeerd, doch stonden eigenlijk onder het algemeen bewind van den Duitschen Keizer; men kende, in Europa, nog geen algemeen zamenhangend bestuur, gegrond op onderlinge verdragen en wetten, wist alleen van landdagen, waarbij dikwijls het volk, namelijk de Geestelijkheid, Adel en Vrijen, opkwam, en, onder voorzitting van den Keizer, algemeene wetten vaststelde. Het inwendig bestuur der
| |
| |
steden en dorpen was toevertrouwd aan een' Hertog, Graaf, Bisschop, of bijzonderen Heer, wijl het leenregt geen ander regerings-stelsel kende, dan van Leenheeren, Leenmannen of Vasallen en hunne onderhoorigen, die allen weder afzonderlijk hunne achterleenen hadden. De Adel en Geestelijkheid kwamen dus, bij alle landszaken, alleen in aanmerking, en het overige volk was slechts aan een van beiden, als vasallen, onderhoorigen, lijfeigenen of slaven verbonden. De eenige bezigheid van den Adel was de jagt en wapenhandel, en voor een' vrijgeborenen zou het eene schande geweest zijn, eenig ander bedrijf te beoefenen; alle noodzakelijke handwerken en ook den landbouw verrigtte men dus in den dienst van den Adel en der Geestelijken, en de voordeelen waren voor den bedrijver geene anderen, dan dat zij hem een matig onderhoud verschaften.
Alleen de Adel mogt wapenen voeren, waartoe zij gehouden waren, wanneer zij met hunne onderhoorigen ten strijde opzaten, zoo dikwijls de Leenheer hen daartoe verpligtte.
Landbouw, koophandel en handwerken waren in weinig aanzien en maakten de taak uit van onde lieden, arme verminkten en zwakke vrouwen. De Joden, bij de oprigting van hun Gemeenebest, anders alleen bestemd, het land te bouwen en door dit plaatselijk bedrijf van andere volkeren zoo geheel afgescheiden, kochten nu de overtollige voortbrengselen des lands, terwijl het weven van linnen en wol, dat voorheen alleen door vrouwen geschiedde, nog de voornaamste bezigheid uitmaakte, waarmede men, even als met granen, op Engeland begon te handelen.
Niemand kon lezen of schrijven, dan die tot den geestelijken stand werd opgeleid, dat ook minder gevorderd werd, wijl er geene boeken bestonden, dan die voor den Godsdienst geschikt en alleen in het Latijn geschreven waren. De taal, die vrij algemeen, hier zoowel, als in andere landen van Europa, gesproken werd, was de Frankische of Frank - duitsche en het Romansch of boersch - Romeinsche, waaruit de Italiaansche, Spaansche en Fransche talen geboren zijn. Alle kunsten en wetenschappen schenen vergeten te wezen, en men had geene andere drijfveren tot
| |
| |
derzelver beoefening, dan nood en behoefte. Er bestond geen algemeen belang, daar alleen het vuistregt en de bijzondere of tweegevechten en gevoerde oorlogen overal het regt van den sterksten wettigden. Roof en buit, maar geen vaderland, vuurden den moed en de dapperheid aan, en het welzijn van allen was eene bedoeling, veel te verheven voor den bekrompen' geest van den held der middeleeuwen.
De Christelijke Godsdienst, eerst in de Zevende Eeuw, door de prediking van willebrord, bonifacius en eenige andere, Angel-Saksische monniken, hier te lande ingevoerd, had, tot den tijd van karel den grooten, nog vele Heidensche gebruiken, en stond gelijk met die buitensporige geestdrijverij, welke, ook in andere landen, als eene vruchtbare moeder van bijgeloof, tooverij en eerbied voor goede en kwade geesten, tallooze rampen baarde; de willekeur der Geestelijken was het eenig rigtsnoer voor de Leeken en bevorderde niet weinig den woesten aard des volks tot krijgszuchtige ondernemingen.
De Rijkszetel der Romeinen, door konstantijn den grooten, van Rome naar Bijzantium verplaatst en naderhand in een Oostersch en Westersch Keizerrijk verdeeld, waarvan het laatste door de Gothen vernietigd was, vertoonde een' verouderden Colossus, terwijl het kerkelijk gezag van Rome, zich, onder den naam van Latijnsche of Westersche Kerk, had weten staande te houden; het andere, dat zich in het Grieksche Keizerrijk handhaafde, werd de Oostersche of Grieksche Kerk genoemd.
Bij de vermindering van Rome's wereldlijke magt, vermeerderde de Geestelijke, en de eigen Bischop, welke daar zijn' herdersstaf aanvaardde, werd onmerkbaar een Opperhoofd, dat geheel Europa zijne bevelen deed eerbiedigen.
Paus gregorius VII had reeds het plan gevormd, om Palestina aan de magt der Mahometanen te onttrekken, en werkelijk waren er 50,000 strijdbare mannen bestemd, om zijn voornemen te begunstigen, doch zijne geschillen, in Europa, met Keizer hendrik IV en zijn dood verijdelden dit oogmerk.
De gesteldheid van Europa had van zelf alles voorbereid, om het ontwerp der Pausen te begunstigen. Daar karel de groote de Saxen, Hongaren en
| |
| |
Noormannen geheel of ten deele had te onder gebragt, was alles in diepe rust en de volkeren waren te zeer vermenigvuldigd, om, bij lediggang en gebrek aan gedurige en nuttige bezigheid, langer vreedzaam bij elkander te wonen; vandaar dat aantal Leeken, die overal rondzwierven, het eene land na het ander bezochten, onder voorwendsel van boete te doen, geloften te volbrengen en vrome bedevaart te houden. De vaststelling des Rijks, die allen verpligtte, herbergzaam voor een' pelgrim te wezen, deed het getal dier ongenoodigde gasten allengs vermeerderen, en de bedevaarten, die voorheen meest naar Rome leidden, werden nu, als eene boete, ook tot Jeruzalem uitgestrekt, terwijl zelfs mode of geestdrift verscheidene Vorsten van Europa aanspoorde, en, onder dezelven, den Graaf van Holland, dirk III, om die verre togten mede te ondernemen.
Velen der terugkomende boetelingen, die nu met gansche zwermen begonnen te reizen, verhaalden wonderen van het heilige graf, maar klaagden tevens over de mishandelingen, die zij van de Saracenen moesten verdragen, en riepen om hulp bij de Vorsten van Europa, om het heilige land uit de magt der ongeloovigen te verlossen. - Het is echter niet te ontkennen, dat de Mahometanen den Christenen, in Palestina, even als alle andere bewoners, hunne bescherming hadden toegezegd, en hen vreedzaam binnen Jeruzalem, waar zij hunnen eigenen Patriarch hadden, wonen lieten, en het wordt dus meer dan waarschijnlijk, dat alleen wangedrag en losbandigheid van onbeschaafde geestdrijvers, waaronder ook vele erkende misdadigers waren, aanleiding tot die eigene behandeling gegeven hebben, en zij dezelve, als eene regtmatige straf, verdienden.
Nadat nu, in het jaar 1079, de Seljuks of Turken zich van Jeruzalem, Syrië en andere gedeelten van Palestina hadden meester gemaakt, en de Grieksche Keizer zelf bevreesd werd voor het verder doordringen der Saracenen in zijn rijk, verzocht hij van den Paus en de Westersche Vorsten hunnen bijstand, en in het jaar 1093, begaf zich zeker edelman van Picardië, voorheen geestelijke, naderhand krijgsman, naar Jeruzalem, en maakte zich berucht onder den naam van peter den Kluizenaar. - Deze heraut
| |
| |
des oorlogs terug gekeerd en waarschijnlijk van anderen daartoe aangezet, bragt de schrikbarendste berigten mede van mishandelingen, die de Christenen van de Saracenen en Turken moesten ondergaan, doorliep Italie en Frankrijk, om wraak te roepen tegen hunne vijanden en eene algemeene kruisvaart tegen dezelven te prediken.
Om zijn oogmerk te ondersteunen, had hij niet alleen brieven van den Patriarch van Jeruzalem en van den Grootmeester der Hospitaliërs, maar ook een mondelijk bevel van den Verlosser, die, gelijk hij voorgaf, aan hem verschenen was, en bevolen had, den Paus aan te sporen, het geheele Christendom op te roepen, om het heilige graf den ongeloovigen te ontnemen, met de plegtige verzekering, dat, voor hunnen betoonden heldenmoed, de hemel hun loon zou wezen.
Het was urbanus II, welke deze gelegenheid waarnam, om een Concilie, te Piacenza, uit te schrijven, ten einde de prediking van peter, door zijn gezag te ondersteunen; en misschien is er nimmer talrijker vergadering van menschen gehouden, daar, behalve twee honderd Bisschoppen en vier duizend Kerkelijken, driemaal honderd duizend Leeken bij elkander waren. Op die vergadering liet de Paus den brief lezen, dien hij van den Griekschen Keizer, alexius comnenus, ontvangen had, en verhaalde verder het mondelijk berigt, dat peter de Kluizenaar hem zoo getrouw had medegedeeld. - Dan, hoe zeer ook allen getroffen waren en de zaak goedkeurden, was echter het voorstel van geene uitwerking, zoodat de Heilige Vader eene nadere Kerkvergadering, te Clermont, in Frankrijk, beschreef, in hetzelfde jaar, en nu werd het gevaar der kerke met zulke levendige kleuren afgeschilderd, dat zij, die alles voor waarheid aannamen, wat hun van verdichte wonderen, door ooggetuigen en het onseilbaar Opperhoofd der Kerk werd voorgepredikt, eindelijk werden overgehaald, om 's Pausen oogmerk te begunstigen.
Hierbij kwam nog, dat, even te voren, een bongersnood in Frankrijk woedde, die, door het verwaarloozen van den landbouw, het gemis van koophandel en zeevaart zeer natuurlijk was en eene onge- | |
| |
wone ziekte ten gevolge had, welke men het heilige vuur heette, en die groote verwoestingen aanrigtte. Ook had men sterren uit den hemel zien vallen, de lucht was bloedrood geworden en het ontbrak aan het bijgeloof niet, meer andere teekenen van den toorn des hemels op te geven, die de gemoederen met schrik en vreeze vervulden.
De algemeene geestdrift, die Adel, Ridderschap en alle landzaten voor de heilige zaak betoonden, getuigt genoegzaam van den trap der beschaafdheid, welken Europa toenmaals bereikte. - Het voorstel was geheel en al, in den geest des tijds, gestemd naar de bekrompene denkbeelden, die men van eer, roem en toekomstige gelukzaligheid koesterde. Het geliefkoosd bedrijf, de wapenhandel, werd nu de algemeene bezigheid, en de hoop op buit vuurde elken krijgsman aan; ‘de goederen,’ zeide urbanus, ‘de goederen van onze vijanden zullen de uwen zijn, daar gij of hunne schatten zult deelen, en zegerijk tot de uwen wederkeeren, of door uw eigen bloed, als in purper gekleed, de eeuwige kroone der overwinning zult behalen; gij zult een' veldheer dienen, welken het nooit aan leestogt of bezoldiging ontbreken zal.’ -
Dit alles was op zich zelf reeds genoeg, om de wapenen op te vatten, de martelkroon en vergiffenis van alle zonden te verdienen en allerhanden arbeid te staken. Palestina verbeeldde men zich een paradijs te wezen en het onuitputbaar trezoor van alle schatten; vrouwen, kinderen, monniken, alles snelde toe, om het teeken van het kruis, zijnde een roode lap, op den linker schouder te ontvangen.
Sommige Schrijvers begrooten het getal dergenen, die aan den eersten kruistogt deel namen, op zes, en anderen op vier millioenen zielen, schoon eenige dat getal nog verkleinen. Het is, bij mangel van naauwkeurige berigten, zeer mogelijk, dat men de eerste getallen, voor het geheel van al de kruistogten te nemen, voor de eerste opgave heest aangezien, en meer bij gissing, dan wel bij telling, die begrooting maakte, daar het toch anders voor een nieuw wonder behoorde gehouden te worden, zulken bonten hoop van volk, zoo zonder krijgstucht of orde, uit onderscheidene volken zamengesteld, zonder geregeld plan
| |
| |
of geoefende aanvoerders, die, als eene stroomende lava, van alle oorden zamenvloeide, onder eene geregelde telling te brengen.
Urbanus was de man niet, gelijk zijn voorzaat, gregorius VII, om zulken oorlog te besturen, hij vergenoegde zich slechts de alarmklok getrokken te hebben, gaf hun op hunne onderneming den heiligen zegen, en betuigde, dat zij zich niet behoefden voor het toekomende te bekommeren, wijl dengenen, die god lief hadden, niets zou ontbreken. Nergens was ook voor voorraad gezorgd, daar men niet berekenen kon, hoe velen der opgeroepenen, die het kruis aangenomen hadden, aanstonds den togt ondernemen zouden, of eerlang volgen. Elk eigenaar dus verkocht of verpandde zijne goederen, om zich en de zijnen uit te rusten. Men telde onder dezelven den Hertog van Normandie, gotfried van Neder-Lotharingen, en vele andere Vorsten. En zoo vielen niet weinige landen en goederen, voor een' geringen prijs, in handen der Geestelijken, of keerden, bij het overlijden en sneuvelen der kruisvaarders, tot de Leenheeren terug, of werden eindelijk verduisterd en toegeëigend door zulken, die dezelven, in afwezigheid van den regtmatigen bezitter, bestuurden. - Met zulk een' geest nu bezield en met zoo weinig overleg en voorzorg, werd een togt ondernomen naar een afgelegen werelddeel en met het talrijkste en ongeoefendste leger, dat immer de bloedige baan des oorlogs betrad.
2. Gedachtig aan het plan, ons voorgesteld, vordert de orde onzer verhandeling, eene korte schets mede te deelen van de geschiedenis der kruistogten. - Weinig ondertusschen zou men raadplegen met het kort bestek, binnen hetwelk deze verhandeling bepaald is, en men zou welligt den lezer vervelen, indien men een doorgaand verhaal van al die krijgsbedrijven, welke elkander met afwisselend geluk opvolgden, wilde mededeelen. Beter zal het dan zijn, hier eenige oogpunten op te geven, waaruit wij de gebeurtenissen van dien tijd beschouwen kunnen.
Drie hoofdzaken komen, onzes inziens, hierbij in aanmerking: 1) Het doel der kruistogten miste overeenstemming. 2) Het beantwoordde niet aan de ver- | |
| |
wachting, welke zij, die het plan ontworpen hadden, zich daarvan hadden voorgesteld. 3) Eindelijk het tijdvak, binnen hetwelk die gansche onderneming vruch. teloos afliep, getuigt van den geringen trap van beschaafdheid, die toenmaals heerschte. -
De eerste kruistogt werd ondernomen in de Lente des jaars 1096; deszelfs voornaamste aanvoerders waren Franschen, en daaronder verscheidene Vorsten, met namen: hugo, de broeder van philippus I, Koning van Frankrijk, robert, Hertog van Normandie, gotfried van bouillon, Hertog van Neder-Lotharingen en Braband, en zijne broeders: boudewijn en eustachius, reijnaud, Grave van Toulouse, tancredo en meer dan twee honderd voornamen van den Adel vergezelden dezelven, terwijl de beruchte peter de Kluizenaar het opperbevel voerde.
Onze Geschiedschrijver wagenaar meent, dat ook verscheidene Hollandsche, Vriesche en Zeeuwsche Edelen zich onder deze menigte bevonden. Doch, hoe zeer deze ook bij de verovering van Jeruzalem mogen tegenwoordig geweest zijn, zoo is het evenwel meer dan waarschijnlijk, dat zij later zijn uitgetogen en het groote leger volgden. - En nu verbeelde men zich eene voorhoede van tachtig duizend menschen, uit verschillende landen van Europa bijeen gebragt, onderscheiden in taal en zeden, meestal ongeoefend in de kunst des oorlogs, los van alle betrekkingen, aangevuurd door de hoop op buit en de onzinnigste dweeperij, den weg door Duitschland en Hongarijen inslaande en alles te vuur en zwaard verwoestende. - Geen wonder dan ook, dat de moedige Hongaren op dezen losbandigen hoop aanvielen en denzelven vernielden, waarvan het overschot zich in de bosschen verschuilde, en, bij gebrek aan alles, een' ellendigen dood stierf. Peter had het ander gedeelte des legers afgewacht, en meende zijnen eersten veldtogt niet beter te kunnen openen, dan door eene geduchte wraak te nemen tegen de Hongaren, die hem echter, even als zijne vorige wapenbroeders, en met denzelsden uitslag ontvingen, zoodat hij naauwelijks, met het overschot van zijn gesmolten leger, Konstantinopel bereikte.
| |
| |
Hier bleek het al aanstonds, hoe weinige overeenstemming er tusschen den Griekschen Keizer en het Hof van Rome heerschte; want wel verre van allen onderstand bij alexius te verwerven, zag men zich genoodzaakt, de hoofdstad van het Oostersch Keizerrijk te verlaten en niet verre van de stad Nicea te legeren. - Het leger, dat, onder aanvoering van een' der Fransche Prinsen, peter volgde, en meer dan driemaal honderd duizend mannen sterk was, nam zijn' weg gedeeltelijk door Sclavonie, gedeeltelijk door Italie, doch was, even als het vorige, ongelukkig, en het scheen, als of de zee een' veiligen overtogt aan hetzelve betwistte. - Alexius nam het legerhoofd hugo gevangen, en niet dan na vele vruchtelooze pogingen aangewend en de voordeeligste voorwaarden den Griekschen Keizer ingewilligd te hebben, werd hugo ontslagen.
Doch, wel verre van het oogmerk der kruisvaarders te begunstigen, gaf alexius hun bedriegelijke gidsen mede, die hen naar barre zandwoestijnen afleidden, waar zij met honger en dorst te strijden hadden of den sterksten tegenstand der Saracenen ontmoeteden en eindelijk aan vergiftige bronnen hunnen wissen dood vervroegden.
Daar ondertusschen Europa zich door gedurige versterkingen van het leger ontvolkte, kon het geenszins missen, of soliman, de Sultan der Turken, moest voor de overmagt der Christenen bukken, en Jeruzalem en Palestina kwamen alzoo, in het jaar 1099, in de handen der kruisvaarders.
Ware het nu het oogmerk der Pausen geweest, om de bewoneren des lands te bevrijden van de mishandelingen, die de Saracenen zich tegen hen veroorloofden, gemakkelijk zou het hun dan gevallen zijn, met een klein gedeelte hunner groote magt den Keizer in zijn gebied te handhaven, doch de titels van Koning van Jeruzalem, Vorst van Antiochie, Prins van Sidon, Marquis van Tyrus, Graaf van Joppe en dergelijken waren genoegzaam, om de oogen der Oostersche Christenen te openen en de hebzuchtige bedoelingen der Westersche volkeren te gissen. Doch ook ditzelfde gebrek aan overeenstemming, dat tusschen den Griekschen Keizer en het Hof van Rome plaats
| |
| |
had, heerschte niet minder bij de Opperhoofden van een en hetzelfde leger; - immers, eer Nicea werd ingenomen en soliman verslagen was, of, vóór men saladin, den dapperen Sultan van Egypte, tegentrok, was men voorbarig genoeg, om niet alleen de landen, die nog moesten overwonnen worden, onderling te verdeelen, maar ook, bij uitsluiting van anderen, zijn regt van aanspraak op het gerust bezit dier nieuwe Vorstendommen te doen gelden. Vanhier dan ook, dat het misnoegen den éénen strijdgenoot tegen den anderen wapende, en zij, die voor het altaar, als vrome Ridders, elkander eene eeuwige trouw hadden toegezworen, zich onderling verdeelden en, meer dan de algemeene vijand doen kon, elkanders oogmerk verijdelden.
Geen' minderen tegenstand ontmoeteden de kruisvaarders bij de Oostersche Christenen, door den regeringsvorm, dien zij daar poogden in te voeren. De kruisvaarders bragten het gebrekkig leenstelsel van Europa, in Azië over, en verwekten bij den algemeenen tegenzin, dien men tegen hetzelve gevoelde, zich zoo vele nieuwe vijanden, als zij gedacht hadden vrienden aan te werven. -
Geen wonder derhalve, dat de gansche onderneming niet beantwoordde aan het heerschzuchtig oogmerk, dat de Roomsche Stoel zich daarvan had voorgesteld. In den waan, van het Oostersche Keizerrijk aan zich te onderwerpen, en alzoo het oude Bijzantium, met Rome, onder zijne geestelijke magt onmerkbaar te vereenigen, was het Hof van Rome herhaalde reizen verpligt, na de nederlagen, die de dappere saladin zijne ongeoefende legers had toegebragt, op nieuw den kruistogt alom te laten prediken en nogmaals geheele zwermen van volk daar henen te zenden. - Terwijl de Patriarch van Jeruzalem en de Prior van de Orde van St. Jan, te Parijs, kwamen, om de sleutelen der heilige stad aan philippus augustus, Koning van Frankrijk, aan te bieden, werd Palestina's hoofdstad door de Muzelmannen belegerd, guido lusignan, zijn broeder gotfried, de Grootmeesters der Hospitaliërs en Tempelieren, met verscheidene Graven, Bisschoppen en Heeren, gevangen genomen, en de stad, die het bloed van zoo vele duizenden
| |
| |
gekost had, om wier behoud zoo vele schatten verspild waren, en waarom Europa zoo zeer ontvolkt was, na een bezit van 88 jaren, genoodzaakt, zich, op bescheidenheid, aan den overwinnaar over te geven.
(Het Vervolg en Slot in No. 10.) |
|