handen, of voor het vuur verwarmd zijnde, beginnen zij nieuwe teekens van leven te vertoonen; zij rekken zich uit, bewegen zich, en beginnen welhaast te vliegen. Het gemeene volk staat in het denkbeeld, dat het water der Zweedsche meren de kracht bezit, de bladeren, die, in den Herfst, van de boomen vallen, in zwaluwen te veranderen. In andere landen verschuilen zij zich in holen, of onder rotsen. Tusschen de stad Cales en de zee, in het voormalige Normandije, in Frankrijk, langs de rivier de Orne, ontmoet men vele rotsholen, in welke men somtijds, gedurende den Winter, trossen zwaluwen heeft gevonden, hangende aan het verwulfsel, in de gedaante van druiventrossen. Al voor lang heeft men hetzelfde in Italie waargenomen: pedo albinovanus, in zijne fraaije Elegie op den dood van mecenas, beschrijft, als een kenmerk van den Winter, het verschuilen der zwaluwen in de rotsen.
‘Conglaciantur aquae, scopulis se condit hirundo,
Verberat egelidos garrula vere lacus.’