Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1811
(1811)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 385]
| |
MengelstukkenAan mijnen ouden vriend op zijnen zeventigsten verjaardagGa naar voetnoot(*).Heil zij u, mijn Vriend! heil zij u, waarde Grijsaard! wiens geboortedag heden, door dankende Kinderen, en door allen, die eenige betrekking - door natuur, door vriendschap of heilige hoogachting voor den redelijk denkenden vriend van god en menschen - op u hebben, zoo hartelijk gevierd wordt. Heil zij u! zielenvrede en het rein genot der zaligste verwachting bekroonen uwen hoogklimmenden ouderdom met vleijende bloesems van eeuwig, eeuwig toenemend geluk. Zeventig jaren zijn voor u voorbijgevloeid, als vlugtige golven van den stroom des tijds, die zich in den peilloozen oceaan der eeuwigheid verliest: en wat hebben zij u overgelaten, mijn Vriend? Afwisselende vreugd en rampspoeden vloeiden met de jaren voorbij; nog zweven zij als schaduwbeelden door het geheugen, nog wekken zij beurtelings dankbaar genoegen en smartelijke aandoeningen; maar iets wezenlijks van de geheele zinnelijke wereld bleef u volstrekt niet over. Als kind lachtet gij eenmaal het leven te gemoet, elk naderend uur scheen nu met nieuwe bloemen bekranst, en zelfs over de diepe afgronden des jammers, die den sterveling op den weg naar het graf niet zelden verschrikken, wiegden zich vrolijk bloeijende rozenstruiken. Als jongeling bekoorden u duizend schitterende ontwerpen; de gordijn, welke de toekomst bedekt houdt, was voor uw oog met veelkleurige beelden bemaald; en op de donkere wolken der bangste zorg, die in het ruim verschiet zich wel eens te zamen pakten, schilderde de glans der vertroostende hoop en der vleijende verbeelding zelfs de zachte, de bevredigende kleuren van een vaak gedroomd geluk. Het is waar, de ondervinding, die getrouwe geleidster op de kronkelende paden des levens, deed u in lateren tijd den misleidenden schijn van de eenvoudige waarheid onderscheiden, en heden, zoo na- | |
[pagina 386]
| |
bij de grenzen der sterfelijkheid, heden gevoelt uw hart de nietigheid van alles wat slechts op het gedurig wisselend stof rust. De bloemen, die het lagchend oog der kindsheid, ja ook der vrolijk opbloeijende jeugd, door geur en verw als betooveren, zijn in uw oog niets meer dan de ras verwelkende sieraden der Lente. Ook voor u verwelkten zij ras, zonder immer weder te herbloeijen. Hoe vele stout gevormde ontwerpen zaagt gij niet voor u verdwijnen als beuzelachtige droombeelden? Wat zeg ik! zijn niet duizend - duizend zinnelijke genoegens - kinderen der voorbijsnellende oogenblikken - voor u geboren en te gelijk weer vernietigd geworden? Alles, toch, wat op den stroom des tijds drijft, is gelijk aan de schaduw van bergen en bosschen, die op de dansende golven speelt, die door elken stormwind misvormd, door elke donkere avondwolk vernietigd wordt. Wat zijn de meest gewenschte vermaken? wat zijn de met zorg en moeite verzamelde rijkdommen? wat zijn zelfs de zinnelijke genoegens, die het vreedzaam huisselijk leven, of de ongeveinsde vriendschap ons aanbiedt? O! getuig dit, gij door tijd en rampspoed beproefde Grijsaard! getuig dit, zijn zij iets meer dan bonte, schitterende waterbellen, die het oog bekoren, maar het hart nimmer bevredigen? terwijl zij, in spijt van den blinkenden tooi, waarin zij rondzweven, ijlings uit elkander spatten en de verwachting beschamen. Maar, heeft het zinnelijk genot des levens dan volstrekt geene waarde? zijn de jaren, die tusschen het geboorteuur en den sterfdag voorbij rollen, voor den mensch verloren? is de afwisseling van vleijende vreugd en folterende smart slechts een spel van het toeval, zonder eenige bedoeling? O! hoe veel gelukkiger is dan de ongeborene, wiens oog nooit het licht aanschouwde, wiens hart nooit door de eerste zoete genieting aan den moederlijken boezem klopte, niet! O! hoe veel gelukkiger is dan de namelooze onaanwezendheid - waaruit de stem des Almagtigen zonnestelsels en wemelende stofjes, den beglansten Serafijn, en de bevende grashalmen ten voorschijn riep - niet! De mensch is alsdan voorzeker het rampzaligst wezen, dat in het heelal bestaat. Maar de onbevatbare volmaaktheid des Eeuwigen, is de waarborg voor de gelukzaligheid van alle schepselen; de | |
[pagina 387]
| |
waarborg van de eindeloos toenemende verheerlijking der zedelijke natuur van den mensch. Alles is bedoeling, alles vereenigt zich op de edelste wijs tot voltooijing. De eerste tik van het menschelijk hart is reeds een toon van het hooge harmoniesche Loflied der zalige zedelijke wereld. Ook zelfs het zinnelijk genot bezit de edelste waarde, zoo lang het door geen misbruik ontheiligd wordt. - Wie knielt niet aanbiddend voor den Vader der Natuur, wiens wijsheid en liefde ons gevoel op de verhevenste wijze treft, bij elken blik, dien wij op ons bestaan werpen? Ja, alles is bedoeling; juichend herhaalt ons door dankbaarheid gloeijend gevoel, deze plegtige, deze waarheidvolle woorden: Alles is bedoeling! zoowel de eerste zwakke kreet van het geboren wordend wicht, als de Lofzang des Engels, waarmede hij wordende werelden begroet; zoowel het onschuldvolle lachje op de blozende lipjes van den spelenden zuigeling, als het schitterend vernuft, het doordringend, het allesoverwegend verstand van eenen newton of van eenen leibnitz. Met welk eene onweerstaanbare kracht pleit niet de hulpelooze onnoozelheid voor den geboren wordenden mensch; hij alleen behoeft, onder alle schepselen op den aardbodem, de meeste zorg, de meeste ontfermende teederheid; maar ook zijn magteloos geschrei is voldoende, om het ongevoeligste hart te treffen. Kinderlijke lachjes en traantjes zijn de taal der zedelijke natuur, die voor alle volkeren op den aardbodem verstaanbaar is; die taal, toch, luidt even welsprekend bij den Neger, bij den Canibaal zelfs, als bij de meest beschaafde Europeanen. Eene ingeschapene aandrift geleidt de jonggeborene dieren onmiddellijk naar de bronnen van levensgenot; en met deze ingeschapene aandrift werken ook de dierlijke krachten eenstemmig: doch in den jonggeboren' mensch ontwikkelt zich reeds het natuurlijk gevoel van behoefte, terwijl nog meest alle dierlijke krachten sluimeren. Te groot, te verheven is het menschelijk wezen, om, door het instinct gedwongen, voort te streven; hij is bestemd, om als een telg der Godheid - volgens een edel gevoel van goed en kwaad, van regt en onregt - te werken; hij is bestemd, om alles, wat hij kan onderscheiden, te beoordeelen, en volgens die beoordeeling te verkiezen of te verwer- | |
[pagina 388]
| |
pen: doch eer zijn zedelijk gevoel nog genoegzaam ontwaakt is, eer zijn oordeel nog kan werken, ziet hij zich, door de eeuwige wijsheid en liefde des Almagtigen, aan de zorg, aan de bescherming van meer ontwikkelde wezens, die tot zijne natuur behooren, toevertrouwd; en met deze weldadige zorg, met deze teedere bescherming voor jonge onnoozelen, vereenigde het eeuwig volmaakt Opperwezen den zaligsten wellust. Wie, toch, is in staat, om de reine, de waarlijk Goddelijke genietingen van het ouderlijk hart naar waarheid te schilderen? De moeder vergeet het grievendst leed, wanneer zij slechts eenen blik werpt op het jonggeboren wicht; zij voelt geene vermoeijing, zij ontziet geene smarte, om den kleinen lieveling slechts veiligheid en levensgenot te bezorgen; lange droevige nachten doorwaakt zij met teedere bezorgdheid bij het veege wiegje des lijdenden kleinen; getroost verduurt zij den grievendsten kommer, om het hulpeloos kroost, dat haar vleijend aanlacht, in de bangste oogenblikken te voeden. Alleen de vreugd, die in kinderlijke oogjes tintelt, alleen de blos der welvaart, die het jeugdig gelaat omvloeit, is voor haar eene hemelsche belooning; en hoe schoon, hoe edel gevoelt zich de trouwhartige vader, die al zijne wenschen - die geheel zijn mannelijk leven aan het heil van zijne weerlooze kinderen opofferde - niet beloond, zoo vaak hij de onbezorgde vrolijkheid van het juichend kinderhart, in elk vriendelijk trekje van den hem dankbaar liefkozenden onnoozelen duidelijk leest? - En hoe wijs, hoe liefderijk is niet alles geschikt naar de onderscheidene tijdperken van het menschelijk leven? Het kind is vatbaar voor alle indrukken; de zintuigen zijn rusteloos werkzaam, om altijd nieuwe gewaarwordingen aan de jonge, ontwakende ziel toe te voeren, gewaarwordingen, waarvan de ondervinding allengs het nuttigst gebruik begint te maken, en waaraan het oordeel deszelfs wikkende kracht allengs meer oefent. Het kind vreest geene gevaren, hoewel hetzelve daardoor zoo menigvuldig omringd wordt; onophoudelijke vrees, toch, zoude de teedere krachten bij het opluiken reeds doen verwelken, en alle voorwerpen in eene donkere schaduw vertoonen. Nu geeft alles nieuwe stof tot schuldelooze blijdschap, zelfs de vreesselijkste | |
[pagina 389]
| |
rampspoed verstoort de rust van het vergenoegd kinderhart niet; het klopt even vrolijk in de schamele hut, als in het prachtigst paleis. De spelende zuigeling lacht even kommerloos, en gevoelt zich even rijk aan den vollen boezem der arme moeder, die zich met afgebedeld brood moet voeden, als in de armen der aanzienlijkste vrouw, welke overvloed heeft van rijkdom en goederen. Ja, alles geeft stof tot schuldelooze blijdschap, aan den jongen, den van geen gevaar bewusten mensch; de wanhopende ouders mogen met angstig noodgeschrei het vuur, hetwelk hunne woning verteert, ontvlieden; het onnoozel kind staart met vrolijk glinsterende oogjes den rooden vuurgloed aan, en grijpt met mollige handjes naar de verdelgende vlammen, waaraan het met levensgevaar ontrukt wordt. Stormen en bruisende vloeden mogen de ouderlijke woning jammervol doen instorten, het doodelijk gedruisch der verwoestende hoofdstoffen is voor het hulpeloos, het geen kwaad vreezend wicht, een rustvolle wiegezang. Vleijend lacht het den dood, die op schuimende baren om het vlottende wiegje heenzweeft, te gemoet. Ja, zelfs bij het zinneloos woeden van onmenschelijke wreedheid - die, door bloedstorten verhit, van het vermoorden der weerlooze onnoozelen een spel maakt - ja zelfs bij dat woeden der onmenschelijke wreedheid, beeft de op ontferming zoo vertrouwend wachtende zuigeling niet, maar omhelst den blinkenden dolk, die, rookende van het bloed der moeder, hem het zorgeloos hart dreigt te doorboren; en deze zorgelooze onnoozelheid is als het liefelijk waas des morgens voor de opluikende bloemen; de menschelijke krachten ontwikkelen zich hierdoor, en verkrijgen eene genoegzame volkomenheid, om - tegen alle afwisselingen bestand - de zorgen en rampen des volgenden levens te kunnen verduren. Maar, was de jongeling even ras bevredigd als het speelzieke kind, of sidderde hij, even als de grijsaard, voor moeite en teleurstelling, welke geringe vorderingen zoude hij alsdan op den steilen weg der oefening, der eer, en des waren roems, niet maken? Welke ondernemingen zoude hij beproeven, en welke ontdekkingen zoude hij doen kunnen? Maar de wijze Vader van het menschdom hechtte aan de schoone jongelingsjaren ook de vrolijkste verwachting; | |
[pagina 390]
| |
op de vurige vleugelen der driften vliegt de moedige ziel van den jongen mensch van kennis tot kennis, van volkomenheid tot volkomenheid; stout onderneemt hij; werkzaam voert hij uit, en de toekomst vleit hem altijd met belooning. Grievende teleurstellingen mogen als moordende slangen zich onder de rozen der vreugd voor hem verbergen, geen nood; zij maken hem slechts meer omzigtig, en doen hem met vasten tred voortstappen; doch op het graf van elk vernietigd ontwerp strooit de hoop op nieuw lagchende bloesems van voorspoed en genot. Zoo bereidt zich de jongeling voor, tot het mannelijk leven, hetwelk vreugde en heil om zich henen dauwt, en aan de menschenwereld eene voortreffelijke waarde schenkt; terwijl zich, eindelijk, deze volkomenheid van den sterveling, allengs verliest in den statigen ouderdom, of in de kalme, vreedzame avondschemering, welke het aanbreken van den schoonen glorievollen feestdag, - die ons ontwikkeld aanwezen eerlang vieren moet - vooraf gaat. Tot dit edel, dit eerbiedwekkend tijdperk is mijn Vriend, wiens geboortedag mijn hart tot een rein en dankbaar genoegen stemde, heden genaderd. Zeventig jaren! welk een onafzienbaar tijdperk schijnt ons dit niet? Ja, als een verpletterend gebergte grimmen deze op elkander gehoopte jaren in de toekomst ons aan, lagchende rozen bloeijen aan den voet van dat gebergte, maar wolken, vol nacht en verschrikking, omringen den verderen opgang, en verbergen den top voor ons terugbevend oog. - Doch mijn Vriend beklom dat gebergte vol moed; en geen wonder, gods vaderlijke liefde woonde zelfs in den donkersten nacht, die zijne treden zoo vaak bedekte. Het vertrouwend geloof aan die eeuwige vaderlijke liefde geleidde hem veilig, ondersteunde hem wanneer hij wankelde, en verkwikte niet zelden zijne bezwijkende ziel met de zaligste vertroosting. - Wat is de donkerheid des nachts toch, wanneer de schoone Godsdienst, wanneer de Goddelijke Leer van jezus ons voorlicht, en beken van Hemelschen wellust door het moeijelijkst levenspad doet heen kronkelen? - Zeventig jaren hebt gij bereikt, mijn Vriend! gelukkig bereikt, en geheel uw gevoel is lofzang, is aanbidding. Getuig heden voor het oog des Alwetenden, | |
[pagina 391]
| |
getuig in de Goddelijke tegenwoordigheid van uwen verhevenen Broeder, die ook voor u het menschelijk leven doorleefde, die ook voor u aan het kruis bloedde, en door de donkere vallei des doods als overwinnaar zijne heerlijkheid intrad; getuig, heeft u ooit iets op den langen zeventigjarigen weg ontbroken? getuig, waart gij ooit, door Hem, die het heelal draagt en bestuurt, verlaten of vergeten? Waar, mijn Vriend! waar heeft gods ontfermende liefde u niet geholpen? Waar straalden u de blijken der liefderijke Voorzienigheid niet in het oog? Was het menschelijke wijsheid, die uwe vroegste jeugd reeds voor duizend mogelijke rampen bevrijdde? Was het teeder bezorgde, maar magtelooze ouderliefde, die u voor het graf, waarin zoo vele duizenden wiegelingen wegzinken, beschermde? Neen! gij waart het voorwerp der Goddelijke zorg, toen gij nog aan de moederlijke borst sluimerdet; uw jeugdig leven was bestemd, om voort te bloeijen, terwijl tallooze kleinen, die met u in hetzelfde tijdperk, in hetzelfde oogenblik geboren werden, den dood in de armen zonken, eer zij het leven nog kenden. Hier, in het sterfelijk stof gehuld, moest zich uw aanwezen ontwikkelen; dit behoorde tot het volmaakt ontwerp des Eeuwigen. O! hoe groot was dan ook niet uwe bestemming reeds aan deze zijde van het graf. Denk terug aan de vrienden uwer jeugd, hoe weinigen zijn met u tot op dit oogenblik voortgewandeld? Meest alle vielen zij aan uwe zijde, maar voor uw leven waakte de Goddelijke Almagt. Velen, die, met het waas der bloeijendste gezondheid getooid, die met den gloed des levens in het schitterend oog, en met telkens meer ontwikkelende krachten in de ruim ademende borst, zich een lang leven beloofden, bragten het naauwelijks tot de helft der jaren, die gods vaderlijke wijsheid voor u had bestemd; die vaderlijke wijsheid bedekte u met een ondoordringbaar schild tegen de pijlen des doods, die rusteloos om u henen zweefden. Het ontelbaar heer van menschelijke kwalen verspilde vruchteloos zijne woede tegen u, god was uwe sterkte, zijne beschermende hand geleidde u, zelfs aan den steilsten rand des afgronds, die u niet zelden bedreigde. Krankheden vielen wel eens op u aan, en voerden u in de donkere schaduwen des | |
[pagina 392]
| |
doods, maar de vriendelijke Engel des levens omzweefde alsdan uwe veege sponde, en de Goddelijke kracht van Hem, die den met moederlijke tranen besproeiden jongeling in de bloemrijke dalen van Naïn opwekte, en zijnen begravenen vriend, in het met palmboomen overschaduwde graf te Bethanie, deed herleven - die Goddelijke kracht dauwde van zijne vleugelen, en de blijdste herstelling schonk u aan weenende lievelingen en vrienden terug. Rampen en bange tegenspoeden hebben voorzeker niet zelden ook voor u den kelk des levens verbitterd; maar ook dan heeft gods wakende vaderliefde u niet begeven. Wie versterkte toch uwen bezwijkenden moed in de bangste oogenblikken? Was het niet god, die aan den zwakken kracht schenkt, die den vermoeiden wandelaar versterkt, en den door smart en kommer afgematten, door de liefelijkste schaduw verkwikt, en uit de heldere bronnen van Hemelsche vertroosting weldadig drenkt? Wie, toch, noodigde u vol ontferming, om al uwe bekommeringen Hem toe te vertrouwen, wanneer alle menschelijke hulp te kort schoot? Was het niet uw Hemelsche Vader, die al uwe nooden kende, en alles dienstbaar maakte aan uw wezenlijk geluk? - Heeft Hij immer uw vertrouwen te lear gesteld, of beschaamd? Was zijne barmhartigheid u niet genoeg, wanneer al uwe uitzigten met nacht bedekt schenen? Wankelde immer zijne trouw, schoon uwe sterfelijke vrienden uit zwakheid of ontrouw u hunnen bijstand, zelfs hunne vertroosting weigerden? Neen, god bleef u getrouw: dit getuigt uw dankbaar, uw gevoelvol hart, in dit plegtig oogenblik, waarin gij u - schoon de grafrust u reeds omschaduwt - aan eeuwig toenemende vordering in het goede, aan eeuwig - eeuwig toenemende volmaking en reine Godsvereering toewijdt. Neen, de trouw van uwen god wankelde niet, schoon alle hoop op uitkomst voor u verloren scheen. De vertroostende Geest des Eeuwigen - de liefdevolle Geest van uwen Broeder, den verheerlijkten jezus, ademde de sterkte des eeuwigen levens en de kracht der Goddelijke waarheid in uwe ziel; die Geest fluisterde de zalige belofte van Hem, die geen wormpje vergeet, die de hulpelooze rondzwevende vogeltjes verzadigt, en zijne denkende, zijne redemagtige kinderen einde- | |
[pagina 393]
| |
loos meer, eindeloos volmaakter lief heeft, dan de teederhartigste moeder haren zuigeling - in uw vaak bezwijkend hart, en deed uwe kommervolle tranen door blijde, dankende jubeltoonen vervangen. Zeventig of tachtig jaren, zoo zong een der oude gewijde Dichters, zeventig of tachtig jaren worden door den sterksten mensch, die het gelukkigst bewerktuigd zamenstel uit de handen der natuur ontving - naauwelijks bereikt, en het voornaamste, dat in dien langen levenstijd wordt ondervonden - zoo vervolgt de Godgewijde Zanger - is vermoeijing en verdriet. Heden bereikt gij, waarde Grijsaard! heden bereikt gij dezen hoogen trap des menschelijken levens; ja, ik herhaal het; groot, gewigtvol moet uwe bestemming zijn geweest aan deze zijde van het graf; hoe velen worden in elk jaar niet eene prooi van het verslindend graf? Volgens de naauwkeurigste berekening sterven in volkrijke steden, wanneer geene besmettende ziekten heerschen, en wanneer geen buitengewoon gebrek de levenskracht verteert, elk jaar van de 26 levenden een mensch; - doch wanneer algemeene krankheden woeden, worden niet zelden van 20, of zelfs van een nog minder getal, een weggerukt. Zeventigmaal bragt dan ook de maatschappij, waarvan gij een lid zijt, deze hare jaarlijksche offers aan den dood, maar in het plan der eeuwige namelooze wijsheid, bleef uw sterfelijk leven al dien tijd, als een heldere stip schitteren, - en voorzeker bedoelde uw eeuwige Vader hierdoor het heerlijkst einde. - Vermoeijing en verdriet - het is waar - weefden zich ook onafscheidbaar door uw lot, nu eens vermoeiden u de bangste zorgen voor u zelven, en voor uwe dierbaarste lievelingen, dan eens vermoeiden u de verachtelijke misdrijven der boozen, in wier midden gij gedwongen waart uwe dagen te slijten; de list, het bedrog en de verachtelijkste eigenbaat van kleine misvormde zielen bedroefden u. Diep trof u niet zelden de ondankbaarheid van snoodaards, die u op de schandelijkste wijze beloonden. Wreed werd welligt u het hart verscheurd door trouwelooze schijnvrienden, waaraan gij weleer zoo gulhartig uw vertrouwen schonkt, met wie gij elke gewaarwording deeldet, wier smart u deed lijden, en wier vreugd voor u het genot des levens | |
[pagina 394]
| |
verhoogde; maar ook niet zelden werd uwe ziel vermoeid, door het gevoel van eigene zwakheid; niet zelden hebben uwe struikelingen op den weg der deugd, of uwe afdwalingen van de zuivere bronnen des heils, u het grievendst verdriet gekost. Bang en smartelijk was voorzeker wel eens de strijd tusschen de verkeerde neigingen van uw hart en het duidelijk gevoel van pligt, tusschen de verleiding tot zondigen, en de onschendbare trouw, die gij aan uwen god, die gij aan uwen Zaligmaker verschuldigd waart, en die gij meer dan eenmaal zoo plegtig hadt beloofd; maar ook in dien strijd, mijn Vriend! werdt gij nimmer verlaten; Hij, in wiens Goddelijken boezem een verheerlijkt, maar eeuwig gevoelvol menschenhart klopt; Hij had medelijden met uwe zwakheid, en in Hem hebt gij overwonnen. Hij gaf u sterkte, en deed u op zijne vlekkelooze broederliefde vertrouwen. In jezus, toch, die de menschelijke natuur door zijn schuld - uitwisschend bloed, tot eeuwig toenemende volmaaktheid heiligde; in jezus beschouwt de regtvaardige god, de menschenwereld, met nameloos welgevallen. Elke traan, dien het opregt berouw u deed weenen, mijn Vriend! was een liefelijk zoen-offer in het vlekkeloos oog des Eeuwigen, die den berouw hebbenden boeteling lief heeft, en met de glansen van jezus menschelijke onschuld en deugd, weldadig versiert. Neen - geene vermoeijing, geen verdriet deed u immer het leven ondankbaar verachten, zorg en kommer verdwenen, als ijdele schaduwen, voor het helder licht, hetwelk uw vertrouwend geloof, hetwelk de leer des Gekruisten, over uw pad verspreidde. De jonge raven, toch, die nooit verhongeren, predikten u gods wakende voorzienigheid; en de schoon gekleurde veldlelie, waarop de morgendauw blinkend parelde, verkondigde u de teedere zorg des Almagtigen, voor al zijne schepselen. En nu, nu in den laten avond uws levens, nu stemt uw dankbaar hart, vol gevoel in den grooten lofzang der natuur, en juicht: god is liefde, god is aan allen goed; de geheele aarde is vol van de treffendste blijken zijner liefderijkste zorg! O! hoe wijs, hoe weldadig is dan ook de loop der | |
[pagina 395]
| |
dingen voor den hoog geklommen ouderdom van den sterveling? De grijsaard ziet het graf voor hem geopend; deszelfs donkere nacht verlengt de gedurig zwarter wordende schaduw van alles wat hem omringt, maar die nacht ademt hem ook kalme rust te gemoet. De dood, waarvoor hij als jongeling terug beefde, reikt hem nu vertrouwelijk de hand; geen te vroegtijdig afmaaijende sikkel in zijne hand baart verschrikking; maar de glinsterende sleutel der toekomst bekoort het schemerig oog van den afgeleefden Christen. De ongelukkige, die den onwaardeerbaren tijd, hem door de Godheid toevertrouwd, om voor elk vlugtig oogenblik eeuwigheden vol goddelijke gelukzaligheden te koopen, schandelijk heeft verwaarloosd; de rampzalige, die zijne jeugd verachtelijk verbeuzelde, die gedurende de lente van zijn leven de zaden van waarachtig geluk door ondeugd, door schandelijken wellust verstikte, die den bloesem-tooi der zuivere kennis, der zalige zielenvrede, en der eeuwige blijdschap, door den woedendsten storm van onbestuurde driften verwoestte, of door den gloed van lage zinnelijke begeerten verzengde; ja voor dien rampzaligen is de ouderdom een verschrikkelijk martelend levensperk. Het verledene baart hem wroeging, het tegenwoordige vergiftigt elk genot met smart en duldeloos jammer, terwijl in de toekomst, de afgrijsselijkste vertwijfeling hem het vonnis des eeuwigen Wereld-regters te gemoet brult. Maar voor den waren Christen, die bij den Goddelijken Leeraar der menschen reine levenswijsheid verzamelde, die nederig en vertrouwelijk, als een kommerloos kind, de leer van jezus omhelsde, en het vreedzaam rijk der waarheid intrad; voor zulk eenen waren Christen, ja voor u mijn zeventigjarigen Vriend! is de hoogste ouderdom eene der dierbaarste zegeningen. Zij is als de schaduw der zorgende vleugelen, die de in alles voorzienende geest des Almagtigen over u uitbreidt. De grijsheid is voor u de gloriekrans der ondervinding, de zilveren eerekroon der beproefde deugd. Het verledene lacht u vreedzaam aan; elke terugblik op het afgetreden pad, vertoont de blinkende merksteenen der helpende liefde van uwen Hemelschen Vader; de opgerigte gedenkteekens van vergevende ontferming, | |
[pagina 396]
| |
van verkwikkende vertroosting; ja, bij elken blik op het afgetreden pad, streelen u de treffende bewijzen van uwe dankbare kinderliefde, en welmeenende Christentrouw, die uit uw gereinigd harte voortvloeiden, en wier onvolkomenheid door jezus volmaaktheid bedekt wordt. - Ja, mijn Vriend! het zijn de werken der Christelijke liefde, het zijn bedrijven volgens de voorschriften van jezus leer, die als liefelijke bloemen het verledene versieren, en kalme rust in uw geweten dauwen. Die geurvolle bloemen verwelken niet; neen - zij bloeijen in de zachte glansen der Goddelijke broedermin van uwen Verlosser; en in het hooge wereldgeregt - waar barmhartigheid, waar ontferming zwaar zal wegen in de weegschaal des Eeuwigen Regters - waar de werken der liefde, gegrond op reine dankbaarheid en op waar gevoel van verpligting aan god en menschen - de gloriekroon zullen zijn. Voor den edeldenkenden Christen geeft het terugzien op den verloopenen tijd, het verhevenst genoegen; de vervlogene jaren getuigen tegen hem niet. De Lente zijns levens werd niet ontheiligd; neen, neen, de schoone bloesems van wezenlijk geluk, zijn door de edelste vruchten afgewisseld. IJverig strooide hij de zaden van kennis, van zielenvrede en blijdschap - en ginds, aan de overzijde van het graf, verzamelt hij eeuwig den vollen oogst. Vreedzaam en zalig is voor den afgeleefden Christen het tegenwoordige; hij gevoelt zich allengs meer los gemaakt van de zinnelijke wereld; hij kent de nietigheid van het stof; eer, aanzien, en rijkdommen, beschouwt hij als beuzelingen, die alleen tot den staat der sterfelijkheid behooren, maar die geene wezenlijke waarde voor zijn hart bezitten. Niets boeit, niets kluistert hem meer aan de aarde; zijne krachten gevoelt hij te zwak om nieuwe ontwerpen te vormen, of uit te voeren; de zorg voor zijne lievelingen betrouwt hij aan god. Vriendschap, die reine troosteres der stervelingen, wenkt hem naar het hoogere, betere leven. Eenzaam wandelt hij tusschen de graf heuvels van zijne godvruchtige vrienden, die hem vooruitgingen naar het vaderland des vredes. En hoe goddelijk schoon is niet voor den waren Christen, de naderende toekomst? De gordijn, die | |
[pagina 397]
| |
haar bedekt, staat elk oogenblik door het uur des doods weg geschoven te worden, en het onwankelbaar geloof teekent hem reeds de onbedriegelijke schaduwbeelden, van eene gelukzaligheid, die hij nog niet aanschouwt. O! - geluk dan, driewerf geluk dan, waarde Vriend! met het feestelijk verjaren van uwen geboortedag. Zachte weemoedige vreugd omvloeit heden uwe dankbare ziel, en de zielen van uw dierbaar kroost. Nog ook is de kelk des levens voor u met de zoetste genietingen doormengd, schoon gods wijze vaderliefde dan ook nog bittere artsenijen voor u moge noodig keuren; ja, ik weet het, uw beminnend hart wordt ook nu nog, in de late avondschemering des levens, door lijden beproefd. Maar Christelijke moed en onderwerping verkeeren het lijden in stille zaligheid. Uit elken weemoedigen traan der smart, ontluikt voor hem, die op gods liefde vertrouwt, eene bloeijende paradijsbloem. - Groot was uwe bestemming. Werp slechts een' blik op uw kroost, en uw hart zal van dankbare vreugd gloeijen. Gij moest leven, om het aanzijn van eeuwig voortdurende wezens te ontvlammen; leven moest gij, om burgers aan de aarde en aan den hemel te schenken. Dus geniet gij de zaligste vadervreugde, terwijl uw geslacht zich uitbreidt, en eene bloeijende nakomelingschap u vrolijk aanlacht. En welk eene vertroostende bewustheid overschaduwt uwe laatste moedige treden op den weg naar het graf niet? Jezus, de Zaligmaker der wereld, is uw Zaligmaker, uw Verlosser. Hij heeft plaats voor u bereid in de eeuwige woning des vredes. Hij zal u niet begeven, - niet verlaten; de dood is door Hem ontwapend, de dood zal u als een beschermende Engel de eeuwigheid doen insluimeren; de dood is door jezus geheiligd: wat zoude u verschrikken? Het sterven zal u gewin zijn; want uw leven was aan god in christus gewijd. Door liefhebbende Kinderen, die u het brekend oog weenend sluiten zullen, betreurd, zal uwe zegenende ziel het Loflied der vrijheid van gods kinderen eerlang juichend aanheffen. Maar, verhoort de god des levens mijne bede, dan verstrekt uw ouderdom nog eene reeks van jaren, tot een voorbeeld der | |
[pagina 398]
| |
bloeijende jeugd, en tot wezenlijk nut van ware Godsdienstvrienden, die, door u aangemoedigd, vertroost, en opgewekt, de wachtende Eeuwigheid juichend te gemoet wandelen. Elk oogenblik, hoe vlugtig dan ook, is voor u nog belangrijk; want het staat in een onafscheidbaar verband met de Eenwigheid. Heilig blijve mij uwe vriendschap, het is de vriendschap van iemand, die in een stil geloof eenen zaligen dood te gemoet ziet. - Triomf! - der Christnen dood is de eerste morgenscheemring
Van 't heerlijk gloriefeest, gods denkend Kroost bereid,
Wanneer eens 't sluimrend stof, tot glansrijk licht veredeld,
Het graf ontvlugt, en deelt in jezus heerlijkheid.
Triomf! mijn waarde Vriend! uw zegenvolle grijsheid
Is 't plegtig onderpand van 's Eeuwgen liefde en wijsheid;
Uw sterflijk leven was reeds dierbaar in zijn oog.
Dat leven blijft nog, als de wijkende avondstralen
Des welbesteden dags, het beeld der blijdschap malen,
En luister schenken aan den kalmen hemelboog.
Voor u is 't uur des doods de zegepraal des levens,
De pas geboren mensch sterft met elk oogenblik;
De dood groeit met hem op. Is niet elke ademhaling
Reeds 't hijgen van zijn' borst, naar 's levens jongsten snik!
Maar gij, mijn grijze Vriend! gij sterft welhaast niet langer.
Ja - de ouderdom ontvouwt de vleuglen van uw geest,
Haast zal u eeuwge jeugd en rein genot omvloeijen,
Waar zaal'ge vrienden 't hart van Godd'lijk heil doen gloeijen.
Eens juich ik daar: op d'aard zijt g'ook mijn Vriend geweest!
Elk tijdstip is voor u van Eeuwigheden zwanger!
|
|