Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1811
(1811)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 384]
| |
Zoekend dwaalt uw oog in 't ronde,
't Ziet in elk uw moeder aan.
Lieve Weesje! zoek niet langer,
Moederloos blijft gij daar staan.
Laat vrij uwe klagten hooren,
Roept: mijn' moeder is niet meer!
'k Zoek aan elk gevoelig harte,
Maar - vergeefs - die moeder weer!
Zij, die vaak de bangste nachten
Bij uw schomm'lend wiegje sleet,
En wier hart zoo angstig klopte,
Als haar kindje hinder leed,
Kan u thans geen arm meer bieden,
Waar gij slapend zacht in rust;
Heete traantjes op uw wangen
Werden door haar weggekust.
Lieve Weesje! wijd uw klagten,
Wijd uw traantjes aan haar asch,
Laat die zonder hinder vloeijen,
Daar zij uwe moeder was.
Vader mag u teêr beminnen,
Maar wat voelt zijn hart een pijn,
Bij zijn lasten, bij zijn zorgen,
Ook een' moeder nog te zijn.
Droog om zijnent wil uw wangen,
Lach hem gul en lieflijk toe,
't Afgetobde vaderharte
Is van zorg en kommer moe.
Wil zijn druk door vreugd verligten,
Hij bemint u immers teêr?
Moog'lijk vindt hij weêr een' gade,
Gij een goede moeder weer,
Die u, Kleine! liefd'rijk koestert,
En, als vader om u weent,
Gaarn, met een meêdoogend harte,
Aan zijn smart haar tranen leent.
A.P.C., geb. K.
|
|