Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1811
(1811)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 353]
| |||||||||||||||
zorg der Politie, dewijl een groot gedeelte van deze menschen door hunne ligging daartoe bestemd is, om zich dikwijls aan dit onzekere element te moeten toevertrouwen. Een niet onaanzienlijk aantal vindt jaarlijks daarin hunnen dood, en vele van dezelve konden gered en voor den Staat behouden worden, wanneer slechts overal inrigtingen, naarmate van het gevaar, gemaakt waren. Daar nu de in het werkstelling van dezelve aan den Staat moet overgelaten worden, doch de wetenschappelijke zijde van deze zaak voor den regterstoel der Artsen behoort: zoo mag ik wel vergeving verwachten wanneer ik die zaak in laatstgemelde betrekking behandele. Om het gevaar van verdrinken zoo veel mogelijk voor te komen, moeten twee punten in het oog gehouden worden. Vooreerst moet de Staat daarvoor zorgen, dat toereikende reddings-inrigtingen voorhanden zijn tot redding van dezulken, welke het lot te duchten hebben, om, of door onvermijdelijk toeval, of gebrek aan voorzigtigheid, of door des levens moede te zijn, hunnen dood in het water te vinden; ten tweede, dat ook het Publiek de gewigtigste regelen leere kennen, ter behandeling van Drenkelingen, dewijl Politie-inrigtingen van dezen aard, niet overal en altijd werkzaam zijn kunnen. Wat nu de reddings-inrigtingen in het algemeen aangaat: deze zijn betrekkelijk, deels op zulke bezigheden, waardoor de in het water gevallene binnen den kortst mogelijken tijd en met de minst mogelijke kwetsing er weder uitgchaald, deels op dezulke, waardoor het meer of min uitgedoofde leven weder teruggeroepen kan worden. Ter bereiking van beide deze doeleinden worden personen en werktuigen vereischt. Om het eerstgenoemde doel te bereiken, moeten (behalve dat over het geheel eene premie voor elk welgeslaagd reddingsgeval wordt uitgeloofd) bijzonder op alle slechts middelmatige plaatsen langs rivieren en stroomen, personen aangesteld worden, die zich veel vaardigheid verworven hebben, om ligchamen uit het water te kunnen halen, en die door den Staat moeten betaald worden. Deze personen moeten van genoegzame werktuigen ter redding voorzien zijn; bestaande in 1) een' zak, 2) een' langen slaak, 3) eene ijschuit, | |||||||||||||||
[pagina 354]
| |||||||||||||||
4) eene reddingsladder, 5) een' draagkorf, 6) de noodige kleederen. Het vervoeren moet zeer behoedzaam geschieden, en het ligchaam van den schijndooden zoodanig geplaatst zijn, dat het hoofd een weinig hooger ligt. Ter bereiking van het andere doel, om namelijk den schijndooden weder tot het leven terug te brengen, worden insgelijks, zoo als boven gezegd is, personen en werktuigen vereischt. De personen daarbij moeten zijn: een Arts, een Wondarts; en, zoo mogelijk, uit vijf andere adsistenten bestaan, die in hunne aangewezene werkzaamheden moeten geoefend zijn. Buitendien heeft men nog noodig: een huis, of ten minste eene bijzondere kamer, tot berging van den verongelukten, waarin de volgende toestel moet voorhanden zijn: 1) Beddepannen en wollen dekens, om den drenkeling in te wikkelen. 2) Thermometers met beweegbare schalen, om den nog overig zijnde graad van warmte te ontdekken. 3 Achard's toestel, of nog beter, gorcij's dubbele Blaasbalg, ter inblazing van het zuurstofgas. 4) Fleschen van elastike gom, met zuurstofgas gevuld, welke men aan den inzuigenden klap van Gorcijsche Blaasbalgen schroeft. 5) Ruwe doeken om te wrijven. 6) Borstels 7) Lancetten. 8) Klisteerspuiten. 9) Vederen, om den neus te prikkelen. 10) Eene Electrisecrmachine, of nog beter, een Galvanische toestel. 11) Koppen. 12) Trechters met clastieke buizen. 13) Richter's werktuig ter opening van de luchtpijp. 14) Spadels, om den mond te openen. 15) Eindelijk moeten ook nog de volgende geneesmiddelen genoegzaam voorhanden zijn: oplossing van braakwijnsteen, vlugtig zout van hartshoorn, kamfer, vitriool oether, azijn, nieskruid, tabak, enz. Dewijl ondertuschen van dit onderwerp slechts hier gesproken wordt, in zoo verre het de bijzondere oplettendheid van den Staat verdient: zoo ga ik ook met stilzwijgen voorbij eene uitvoerigere beschrijving van de geheele behandeling tot weder levendig making van dreukelingen, welke den daartoe aangestelde personen moet overgelaten worden; slechts als onderwerp voor het algemeen beschouwd, zij het mij vergund, om ter onderrigting van het niet geneeskundig | |||||||||||||||
[pagina 355]
| |||||||||||||||
Publiek eenige aanmerkingen te maken, welke, zoo ik meen, voor hetzelve noodig zijn, om ten minste niet geheel werkeloos te blijven, of, zoo als gewoonlijk plaats heeft, om in zulke gevallen, alwaar men de hulp van Artsen niet zelden missen moet, door verkeerde werkzaamheid niet meer schadelijk dan nuttig te zijn. - Dit onderrigt voor het algemeen heeft een dubbel nut, door namelijk vooreerst het nadeelige der gewone wijze van behandeling aan te toonen, en ten tweede, door hetzelve met eene doelmatigere handelwijze, in zoo verre dezelve tot het begrip van den niet geneeskundigen past, bekend te maken. Zoodra een drenkeling uit het water gehaald is, heeft men de gewoonte om het ligchaam met de voeten op te nemen, het onderste boven te houden, op een vat heen en weer te rollen, of aan den oever heren derwaarts te wentelen. Men heeft hierdoor verschillende oogmerken in den zin. Door het omkeeren op het hoofd namelijk, meent men de luchtpijp en de longen van het water te ontlasten. Doch deze veronderstelling is niet altijd gegrond, en al ware het dat deze deelen wezenlijk water in zich bevatteden, dan zal men op zulk eene wijze de ontlasting daarvan bezwaarlijk bewerkstelligen, en buitendien is het nog in verschillende opzigten schadelijk. Ook zal de omloop van het bloed, hetwelk men door het rollen op het vat zoekt te weeg te brengen, daardoor voorzeker niet hersteld worden, dewijl men hier niet met een waterweegkundig werktuig te doen heeft. Ook van het aderlaten wordt een groot misbruik gemaakt. Zelfs het gemeene menschenverstand zal, zoo lang het nog niet door vooroordeelen verblind is, daartegen opkomen, om nog bloed te onttrekken aan iemand, wiens leven bijna uitgedoofd is, die zonder polsslag en met de zwakste beweging van het hart ter neder ligt, en wiens geheele ligchaam meestendeels ijskoud en verstijfd is. Zeker kan het zeldzame geval plaats hebben, dat eene matige bloedaftapping noodig ware, doch om dit te beslissen, wordt het oordeel van een' ervarenen en scherpzigtigen Arts vereischt, en dit is verre boven de inzigten van Leeken, of van onze gewone Wondartsen, die dik- | |||||||||||||||
[pagina 356]
| |||||||||||||||
wijls naauwelijks meer weten, dan om het lancet te houden. Het inblazen van lucht door den mond van een' anderen, ook zelfs van den gezondsten mensch, is insgelijks over het algemeen af te keuren, dewiji wij, ook in den besten staat onzer gezondheid, eene bedorvene lucht uitademen, die wel geschikt is, om eenen nog levenden mensch geheel te verstikken doch niet, om hem weder tot het leven terug te brengen. En nu zal ik eene doelmatigere handelwijze van zulke verongelukten aan de hand geven, die ieder gemakkelijk kan uitoefenen.
| |||||||||||||||
[pagina 357]
| |||||||||||||||
| |||||||||||||||
[pagina 358]
| |||||||||||||||
|
|