Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1811
(1811)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOver opzettelijke of toevallige verminkingen aan het dierlijk ligchaam, die door den tijd erfelijk geworden zijn.
| |
[pagina 263]
| |
dommelijke trekken in familie-physionomien, van eene groote onderlip, in het oogloopende wenkbraauwen, of iets dergelijks, dat toch alles niet van adam afstamt, maar dikwijls eerst van niet zeer lange generatiën ontstaan, en nu van dien tijd af, dan eens meer dan eens minder standvastig, zich verder voortgeplant heeft. Alles komt dus, zoo als ik denk, daarop aan, of zich de wezenlijkheid der zaak a posteriori bevestigt: en daartoe brenge ik de volgende gevallen, benevens de opgave zijner getuigen, bij. | |
I. Voorbeelden aan Dieren.Sr. kenelm digbyGa naar voetnoot(*) herinnert zich eene Kat, die men, toen zij nog klein was, den staart afgesneden had, en die naderhand, toen zij jongen wierp, altijd eenige dergelijke zonder staarten ter wereld bragt. Nath. highmoreGa naar voetnoot(†), die anders in de uitlegging der voorttelingsverrigtingen zoo zeer van k. digby afwijkt, bevestigt zelf eene Teef gezien te hebben, dien de staart bijna geheel van den romp afgehouwen was, en waarvan de jongen naderhand de eene helst gestaard, de andere geheel ongestaard waren. | |
[pagina 264]
| |
BuffonGa naar voetnoot(*) verzekert Honden gezien te hebben, waarvan men, sedert verscheidene generatiën, staart en ooren afgekort had, en die nu dit gebrek geheel of gedeeltelijk aan hunne nakomelingschap voortplanteden. De Heer Consistoriaal-Raad maschGa naar voetnoot(†), in Neu-Strelitz, heeft een berigt gegeven van eenen Slagershond, wien, volgens de gewoonte der Slagers, de staart afgekort was, welke met eene jonge Wolvin speelde, die hierop drie bastaarden wierp. Onder deze was een Reutje, halfgraauw als de vader, en met eenen afgekorten staart geboren, zoodat, gelijk hij zegt, de toevallige verminking des honds zich op dezen bastaard voortplantede. Hij voegt hierbij: ‘hoe komt het, dat eene willekeurige en toevallige verminking zich op de jongen voortplant? Aangeborene gebreken planten zich door de voortteling voort. Dit heeft ook bij de menschen plaats. Een vader had van natuur gebrekkige voeten. Hij teelde met eene gezonde vrouw den eersten zoon, die gezond was: de tweede zoon evenwel werd met gebrekkige voeten geboren. Bij den bastaard-wolf, nogtans, vinden wij eene voortplanting ten opzigte des afgekorten staarts, die van eenen anderen aard is. Gewis laat zich hierbij denken, dat ook de Hond reeds zoo verminkt geboren was, en ik stem toe, dat ik hierover niet beflissen kan. Ondertusschen, als men dit ook aanneme, dan zal toch de eerste oorsprong van zulk een gebrek aan eene willekeurige verminking toe te schrijven zijn; en de vraag wordt alsdan nog uitgebreider: hoe het geschiede, dat eene willekeurige verminking zich zelve door een geheel volgend geslacht voortplanten kunne? Hier is de natuur wel duister, en laat ons de overtuiging, dat de natuur geheimen heeft, welke voor de menschen te hoog zijn.’ De Heer Dr. forster zegt:Ga naar voetnoot(§) ‘Men heeft in Engeland waargenomen, dat, daar de Paarden gedurig de | |
[pagina 265]
| |
staarten afgestompt, en Hengsten en Merrien in vele generatiën zoo gehouden worden, op het laatst de veulens met eenige geledingen (articulaties) minder in den staart ter wereld kwamen.’ BuffonGa naar voetnoot(*) heeft zich zeer uitvoerig daarover uitgelaten, en zelfs door de Ontleedkunst getracht te bewijzen, dat de knobbels aan het borstbeen en aan de knieën der Kameelen enkel een gevolg hunner onderwerping en der geweldige behandeling waren, waarmede deze lastdragende dieren, zoo als bekend is, tot nederknieling gedwongen worden. En daar nu toch ook reeds de pasgeborene Kameelen dergelijke knobbels hebben, zoo strekt ditzelfde voor een nieuw bewijs tot het erfelijk worden van voorafgegane willekeurige verminkingen. | |
II. Voorbeelden bij Menschen.CardanusGa naar voetnoot(†) herinnert aan de bekende oude zeden der Peruaners bij Puerto viejo, die hunne pasgeborene kinderen het hoofd tusschen plankjes drukken, met het uitdrukkelijk bijvoegsel: dat dit een oorspronkelijk werk der kunst, en niet der natuur geweest is. Doch deze kunstgreep is in het vervolg bijna zelfs tot eene andere natuur geworden: zoodat door den tijd ook kinderen terstond van de geboorte zulke zeldzaam gevormde hoofden mede ter wereld gebragt hebben. - ‘Constat igitur,’ zoo als hij zich uitdrukt, ‘humanam formam multis modis variari, tum arte, tum diuturna successione.’Ga naar voetnoot(§) Hippocrates, in zijn meesterstuk over Lucht, Water en Luchtsgesteldheid, verhaalt iets dergelijks van de Macrocephali (Groothoofdigen), een volk aan de Zwarte Zee, die eertijds uit dwaasheid de hoofden hun- | |
[pagina 266]
| |
ner pasgeborene kinderen lang gedrukt hadden, en dat daarna deze door vele generatiën herhaalde gebruiken eindelijk erfelijk, en die gedaante de kinderen aangeboren werden. ‘In den beginne,’ zegt hijGa naar voetnoot(*), ‘schijnen landsgebruiken den grond tot deze vorming gelegd te hebben. Nu evenwel is de natuur zelve bij het gebruik gekomen. Men heeft diegenen, welke de grootste hoofden hadden, voor de edelste gehouden; en uit deze oorzaak hebben de Macrocephali de nog medegevende weeke hoofden hunner pasgeborene kinderen met de handen gedrukt, met binden en bekwame handgrepen in de lengte geperst. Deze voorafgaande handelwijze heeft tot den volgenden natuurlijken wasdom der hoofden bij die Volken gelegenheid gegeven, zoodat men de hulp der kunst niet verder daartoe benoodigd had.’ - In een kort daarop volgende afdeeling voegt hippocrates, wel is waar, hierbij: ‘dat zij in zijnen tijd niet meer volkomen zulke hoofden hadden, dewijl zij die kunstbewerking geheel verzuimd hadden.’ - Hoe weinig, evenwel, dit met zijn voorafgaande verhaal en zijne gedachte, dat zulke aanvangende kunstgrepen in het vervolg van tijd erfelijk kunnen worden, strookt, bewijst de daar tuschenstaande plaats, waar hij het verschijnsel uit zijn bekend voorttelingstelsel zoekt te verklaren. ‘De voorttelingsstof,’ zegt hij, ‘verzameld zich uit alle deelen des ligchaams. Uit gezonde ligchamen komt het gezond, uit ongezonde ziekelijk. Daar nu kale hoofden, blaauwe oogen en dikwijls vergroeide ligchamen zich tot familien voortplanten, en dezelfde regel ook bij de overige vorming plaats heeft, wat belet dan, dat niet ook groote hoofden groothoofdigen voortbrengen zouden?’ - Dus heeft hippocrates zeker gedacht, dat in het vervolg van tijd de Natuur eenen aangenomenen vorm weder verlaat, en tot den oorspronkelijken staat wederkeert. Aristoteles brengt in zijn Werk over de voortteling der Dieren de gronden bij, die voor het voorttelingsstelsel van hippocrates gebruikt worden. Het bekomt, zegt hij, onder anderen, daardoor veel waarschijnlijkheid, | |
[pagina 267]
| |
dat de kinderen niet alleen in de innerlijke en aangeborene eigenschappen, maar ook dikwijls in geheel toevallige uiterlijke kenteekenen naar de ouders gelijken: want men heeft voorbeelden, dat likteekenen der ouders zich aan dezelfde plaatsen des ligchaams op de kinderen voortgeplant hebben. Hij zelf haalt een voorbeeld uit Chalcedon met name aan, waar een likteeken, dat de vader op den arm had, zich op den zoon voortgeplant heeft, echter niet zoo duidelijk als bij den vader. Plinius brengt aldaar, waar hij insgelijks hierover handelt, als voorbeelden bij, dat moedervlekken, likteekenen en dergelijke, zich somtijds op de kinderen voortplanten: ‘quarto partu Dacorum originis nota in brachio redditur.’ (Dat is: in de vierde afstamming der Daciers is het teeken hunner afkomst aan den arm zigtbaar.) Ik breng dit tot de likteekenen der figuren, waar mede zich, naar de getuigenis veler Ouden, de Daciers, Illyriers, en andere naburige volken, teekenden. De Hertog osann kwam eens vol verwondering tot mij, verhalende, dat hij een dergelijk geval in de familie van eenen Staf-Officier in zijne nabuurschap aangetroffen had. Den vader was in zijne jeugd de pink der regterhand aan stuk gehouwen en krom genezen geworden: en nu hadden zijne zonen en dochters gezamenlijk van de geboorte de pink der regterhand krom staande. - Ik heb naderhand den vader en eene zijner dochters zelf leeren kennen, en de volkomene juistheid van dit berigt aan hen beide bevestigd gevonden. Een zeer scherpzinnige Geleerde maakte mij eens de tegenwerping: als willekeurige verminkingen erfelijk worden kunnen, zoo moesten zelfs ook wel onder besnedene volken kinderen zonder voorhuid geboren worden, en dat schijnt toch het geval niet te zijn. - Mij was toen wel uit steph. gerlach's Dagboek een enkel voorbeeld van dien aard bekend; doch zeker scheen mij zelfs dit eenige, over het geheel genomen, nog van bijzonder gewigt. Bij toeval vraagde ik evenwel eens aan eenen niet ongeleerden, en toen ter tijd in de kerkgebruiken zijns volks zeer onderwezenen Jood over dit onderwerp, en bekwam geheel onverwacht het voor mij zeer merkwaardig ant- | |
[pagina 268]
| |
woord: dat zulks een niet geheel zeldzaam geval ware, dat Jodenkinderen met eene zoo korte voorhuid geboren werden, dat het eene geoefende en voorzigtige hand vereischte, om ze desniettegenstaande te besnijden. Dit aangeboren gebrek heeft zelfs zijn' eigen Hebreeuwschen naam nauld mohl (besneden geboren worden). - Zijn eigen vader was Besnijder geweest, had meer dan 700 kinderen besneden, en was zelfs, om zijne geschiktheid in dit niet zeldzaam geval, beroemd geweest; doch had ook dikwijls over de moeijelijkheid, om bij deze omstandigheden de operatie te doen, gesproken. - In het kort, wat mij zelfs een bewijs tegen het voortplanten der kunstgrepen toegeschenen had, werd mij toen zoo onverwachts eene gewigtige daadzaak voor deszelfs waarschijnlijkheid. - Ik geef gaarne toe, dat niet alle aangehaalde gevallen van dezelfde ontegenzeggelijke zekerheid zijn, dan men mag ook de meer twijfelachtige aftrekken; er blijven dan voor de waarschijnlijkheid der zaak zoo veel over, als men voor zulk een onderwerp, dat zich niet wel door uitdrukkelijk in het werk gestelde proeven regtstreeks bewijzen laat, begeeren kan. |
|