De minnaar van drie zusters.
Met mijne gansche ziel beminde ik eerst de tegenwoordigheid, en ik gevoelde mij zoo gelukkig in hare omarming, dat ik alleen slechts haar zag. Telken dag vertoonde zich mij de geliefde in eene nieuwe gedaante en zorgeloos sleet ik aan hare zijde het leven. Ach! waarom werd ik haar ontrouw? - - Ongemerkt verloor zij in mijne oogen het bekoorlijke van het nieuwe; ongemerkt verwekte zij mij beurtelings, nu droefheid, dan mistrouwen. Thans eerst zag ik vol ongerustheid reikhalzend elders naar troost en bevrediging om; thans eerst vestigde ik mijnen blik op de oude en op de jonge - het verloopene en de toekomst. In mijnen mannelijken ouderdom was deze laatste geliefde, nu coquet, dan weder onverschillig; in mijnen verdergevorderden leeftijd, toen zij mij geheel den rug toekeerde, wierp ik mij in de armen van het verloopene. Met eene stille weemoedigheid kleefde ik deze getrouwe vriendin aan; alleenlijk vreesde ik in haren te menigvuldigen omgang wat zwaarmoedig te worden. Zeldzamer bezocht ik haar dus, alleen in eenen statelijken nacht, in de eenzaamheid. In den laten avond mijns levens keerde ik tot de gezellin mijner kindsheid terug - tot de tegenwoordigheid. Slechts zeldzaam versiert het steeds jeugdig gelaat der tegenwoordigheid hare zusters, het verloopene en de toekomst, de eerste met rozenknopjes, de laatste met vergeet mij niets.