De christelijke eerdienst.
Hij, die, ten troon van alvermogen,
Geheel de schepping overziet,
Als zijnen tempel overziet,
Waar 't lofmuzijk der sterrenbogen
En ook het strijd- en pelgrims lied
Zijn naam, zijn liefde en magt verhoogen,
Behoeft, o kind des stofs! uwe aardsche templen niet.
Hij wil de dankbre hulde ontvangen,
Die ge uit de diepte rijzen doet.
Hij kent in 't nederig gemoed
Zijn Heillgdom en losgezangen,
Zoo wel als in den jubelgroet
Der Wezens, van verheevner rangen,
Die, boven stof en tijd, zich buigen aan zijn' voet.
De hulde aan eenen ongezienen
Verbreidt zich als zijn hoog gebod,
Om waarlijk geestlijk Hem te dienen,
Geen Sions, geene Palestinen
Bezondren meer gods kerk, bij ark en priesterlot.
De schaduwdienst der vroeger dagen,
De morgenschemering verdween,
Met de oude Tempel plegtigheên,
Sints 't beidicht van gods welbehagen
Ons als de middagzon omscheen,
Om de offers, aan Hem opgedragen,
Te ontvlammen in het hart, zoo vrij als algemeen.
Dat dan de dankbre hartaltaren,
In 't eertijds heidensch werelddal,
Verhelderd rijzen, overal,
En uwen eerdienst openbaren;
En, onder 't hooge lofgeschal
Der vlekkelooze Hemelscharen,
Klinkt ook uw strijdlied, dat uw' god behagen zal.
o Christenen, zoo rijk omschenen
Door 't Evangelie zonnelicht!
Behoeft nog plegtig kerkgesticht
U zinnelijk sieraad te leenen,
Ten geestelijken offerpligt?
Neen: waar zich harten hier vereenen,
Is 't outer des geloofs, gods tempel, opgetigt.
| |
Of wilt ge, om uw' Verlosser te eeren.
Op zijn' Gedenkdag boven al
Met uw gebed en psalmgeschal,
Liefst openlijk te zaam verkeeren:
't Bijeenvergaderd Christental
Vereert ook daar den naam des Heeren,
Waar Hij de zamenkomst der vromen zeegnen zal.
Brengt dan vrijwillige offers zamen,
En wat ter stichting, onderling,
Naar tijd en orden, zal betamen.
Een regt gechristende oefenkring,
Van onderscheiden stam en namen,
Aanbidde en hoore daar gods heilverkondiging.
Brengt uwe schatting, naar vermogen.
Het ruimschoots uitgereikt talent,
En 's Armen penning zijn bekend
Bij Hem, die zijne gunstige oogen
Naar 't hart van zijne opregten wendt,
En zeker, op 't welmeenend pogen,
Den zegen, de uitkomst geeft, die 't Christendoel volendt.
Dat doel volendt! - Ja, naar zijn leiding,
En onder 't kruis van tijd en lot,
Om eensgezind, naar zijn gebod,
Ons te oesenen ter voorbereiding
Voor bovenzinnelijk genot,
In liefde- en in geloossverbreiding,
Tot op den jubeldag der komst van onzen god.
Zoo Tempelen voor Hem te stichten,
En in ons binnenste allermeest,
Wordt voorsmaak van het Hemelfeest,
Bij helderder vooruitgezigten;
En wat hier schaduw is geweest,
Zal jezus christus daar verlichten
En louteren, gelijk den Tempel van zijn' Geest.
Daar zullen wij voor wisselingen
Noch onderscheid van naam of oord
Meer vatbaar zijn, om ongestoord
Hem aan te bidden, lof te zingen,
Wien, naar zijn Evangeliewoord,
Alle eerdienst door de onmeetbre kringen
Der schepping, eeuwig en volkomen toebehoort.
|
|