| |
Iets over eenige tijdverdrijven in Engeland.
Het nabootsen van Dieren.
Ten tijde der regering van Koningin anna, kwam te Londen een man, met name clench, geboortig van Barnet, die in staat was om velerlei geluiden met den mond voort te brengen. Volgens een openbaar Berigt, door hem uitgegeven, en thans nog voorhanden, bootste hij het geluid na ‘van paarden, van
| |
| |
jagers, en van jagt-honden, voorts, van eenen psalterspeler, van een oud wijf, van een' dronken man, van klokken, van de fluit, van de basson, en van een orgel van drie stemmen, alles door zijne natuurlijke stem, en in de grootste volkomenheid;’ zich beroemende, ‘de eenige mensch te zijn, die zoo groot eene kunst had kunnen magtig worden.’ - Hij had echter eenen mededinger, van wien in een der Bladen van den Spectator gewag gemaakt wordt, en die de Fluitende Man werd genoemd. De uitmuntendheid van dezen bestond in het nabootsen van de toonen van allerlei zingende vogels. - Hetzelfde geschiedde, in groote volkomenheid, door een' Vogelkooper, die zich in het gezelschap van zekeren beruchten Goochelaar bevond. Deze man had den naam aangenomen van rossignol (Nachtegaal), en, nadat hij zich van den gemelden Goochelaar had afgescheiden, verscheen hij op het Tooneel van Covent-garden, alwaar hij, behalve het nabootsen van het gezang der vogelen, muzijk maakte op eene viool zonder snaren; te weten, hij bragt, op eene verwonderlijke wijze, de toonen voort met zijne stem, en vertoonde de gebaren van eenen vioolspeler, door het strijken met een dun stokje over eene viool zonder snaren. Zijne kunst vond groote toejuiching, en de opgang, dien hij maakte, verwekte hem vele mededingers, doch niemand konde hem evenaren. Dan, het werd ontdekt, dat de klanken gevormd werden door middel van een instrument, tot dat einde in zijnen mond verborgen - en toen was het met zijnen roem gedaan. - Weinige jaren geleden, was te Londen een arme boerenknaap, afkomstig van St. Alban's, die zeer naauwkeurig de onderscheidene geluiden van al de dieren, welke men gewoonlijk op eene
landhoeve ontmoet, wist na te bootsen; maar inzonderheid muntte hij uit, in het knorren der zwijnen, het schreeuwen van jonge biggen, en het grommen van twee vechtende honden.
| |
Het Hanengevecht.
Dit barbaarsch tijdverdrijf, hetwelk aanspraak maakt op den roem van eene hooge oudheid, werd in een vroeg tijdperk geoefend bij de Grieken, en naderhand
| |
| |
bij de Romeinen. Bij de Engelschen kan men het nasporen tot in de twaalfde eeuw; in welk tijdperk het zeker in gebruik was, en toen als een kinderlijk tijdverdrijf schijnt aangemerkt te zijn. ‘Alle jaren,’ dus schrijft fitzstefen, ‘des morgens op den dag van Vastenavond, brengen de schooljongens, in de stad Londen, Kamphanen bij hunne Meesters, en den geheelen voormiddag, tot etenstijd toe, hebben zij vrijheid, om zich te vermaken met die Hanen te zien vechten. De School is het Hanemat, en de Meester de Opziener en Bestuurder van het spel.’ - Deze gewoonte was, volgens een hedendaagsch Schrijver, in Schotland, in vele scholen, in de laatst asgeloopene eeuw, nog in gebruik, en houdt andaar misschien nog stand. De Schoolmeesters eigenden zich de Hanen, die in den strijd zwichtten, als hun wettig regt, welke men fugees noemde, denkelijk verbasterd van refugees, vreemdelingen.
Onder de regering van eduard den derden, werd het Hanengevecht eene fatsoenlijke verlustiging; het werd toen met meerder ernst behandeld, dan voorheen, en breidde zich uit tot bejaarde personen. In dat vroege tijdperk begon het reeds verderfelijke gevolgen te veroorzaken, en het werd daarom bij openbare afkondiging, waarin het met andere nuttelooze en ongeoorloofde tijdverdrijven in éénen rang geplaatst werd, verboden. Dan, niettegenstaande het dus vernederd en van zijn aanzien beroofd was, bleef het zich bij het gemeen nog staande houden, en is, ondanks alle tegenstand, dien het van tijd tot tijd ontmoet heeft, tot in latere tijden overig gebleven. Onder de toevoegselen, welke henrik de achtste aan het Paleis te Whitehall maakte, was ook een Hanemat; waaruit zijn smaak voor het Hanengevecht is op te maken. En jacobus de eerste was op dat spel zoo sterk gezet, dat hij tweemaal ter weke het vermaak daarvan genieten wilde. Behalve het Koninklijk Hanemat, waren er nog drie andere te Londen, namelijk in Drury-lane, in Jewinstreet, en in Shoe-lane, in welke niet zelden weddenschappen van eenige duizenden ponden Sterlings, over het kampen van twee Hanen, werden aangegaan.
Dan, om mij over den aard en de uitgestrektheid van deze volks-verlustiging niet verder uit te laten,
| |
| |
zal ik alleenlijk nog melding maken van een spel, dat in latere tijden schijnt uitgedacht te zijn, en geenszins tot eere strekt van de Engelsche Natie. Het bestaat hierin: men brengt een zeker getal paren van Hanen, onderstel zestieu paar, bijeen, om tegen elkander te vechten, zoo lang, tot dat de helft derzelven afgestreden is; dan stelt men de zestien overwinnaars andermaal tegen elkanderen, tot dat de helft van dezen gesneuveld zijn; de acht overblijvende ten derdemaal; de vier overige ten vierdemaal; en eindelijk, ten vijfde, de twee nog overgeblevene: zoodat van de twee en dertig Hanen, een en dertig wreedelijk vermoord worden, tot vermaak en verlustiging der aanschouwers. -
In oude prentverbeeldingen vindt men dikwijls Hanengevechten vertoond, maar in geen derzelven ontdekt men eenig bewijs van kunstsporen; de pooten dezer dieren met scherpe stalen punten te wapenen, is eene wreedheid, welke in vroegere eenwen onbekend schijnt geweest te zijn.
Bij hetgeen tot hiertoe over dit onderwerp gezegd is, zal ik nog voegen, dat de Ouden niet alleen Hanen, maar ook Patrijzen en Kwartels tegen elkander lieten vechten, op gelijke wijze, zegt barton, als de Franschen thans doen. Of, en in hoe verre, dit voorbeeld bij de Engelschen is nagevolgd, is mij niet gebleken.
| |
Het Hanen-knuppelen.
Dit was eertijds een zeer gemeen tijdverdrijf, inzonderheid bij de jeugd te platten lande, en werd algemeen geoefend op Vastenavond. Wanneer, bij geval, het arme dier de pooten gebroken werden, of hetzelve zoo verlamd werd, dat het niet langer staan konde, waren de onbarmhartige eigenaars gewoon, hem met stokjes te onderstutten, ten einde het vermaak, dat zij in het hervatten van zijne pijniging vouden, te verlengen. De Overheid heest, grootendeels tot haren lof, voor eenige jaren deze slechte gewoonte gestuit; en thans is het, op de meeste plaatsen in het Rijk, bijna, zoo niet te eenemaal, buiten gebruik geraakt.
| |
| |
Op sommige plaatsen was men gewoon, den Haan in een' aarden pot te zetten, die tot dat einde gemaakt was, en hem daarin zoodanig te plaatsen, dat alleen het hoofd en de staart van het dier gezien konden worden. De pot, met den vogel er in, werd vervolgens, dwars over de straat, twaalf of veertien voet boven den grond, opgehangen, en elk, die lust had om zijne kunst te beproeven, konde er naar werpen, mits betalende voor vier worpen twee stuivers, en hij, die den pot brak, en den Haan uit zijne gevangenis verloste, had dien als een' prijs. Te North Walsham, in Norfolk, hadden eens eenige snaken eenen Uil in den pot gezet, en den kop en staart van een' dooden Haan genomen hebbende, plaatsten zij die even zoo, als of er een levende Haan in den pot zat. De klucht gelukte naar hunnen wensch. Een gemeen arbeider, in de stad wonende, na verscheidene malen mis geworpen te hebben, brak eindelijk den pot, doch vond zich van den prijs verstoken; want de Uil, in vrijheid geraakt, vloog, tot zijne groote verwondering, aanstonds weg, en liet hem, voor zijn geld en moeite, niets overig, dan den kop en staart van den dooden Haan, met de potscherven. Dit grappig voorval stelde den man bij aanhoudendheid bloot aan de belagching van het volk, zoodat hij, ten laatste, genoodzaakt was de stad te verlaten, alwaar hij, naar men zegt, nooit weder gezien is. |
|