| |
Dankbaarheid; of de geschiedenis van Pietro Cornaro en den dankbaren Turk.
Signor pietro cornaro, een jong edelman uit een aloud geslacht, en van aanzienlijk vermogen in de stad Ferrara, in Italie, werd van den lust bevangen tot het doen eener reize door dat vermaard gewest, ter voldoening van zijne nieuwsgierigheid, en om zijnen geest met zulke kundigheden te verrijken, welke hem en zijne verkregene wetenschap zouden onderscheiden van lieden, tot wezenlijken roem beter bevoegd, en op denzelven minder gesteld. Hij kwam te Livorno, en nam zijnen intrek in eene herberg. Zijne kamer hebbende aan de straat, wandelde hij dikmaals door dezelve, en door dikmaals uit te zien naar de straat, vermaakte hij zich met het doen van waarnemingen omtrent hetgeen aldaar omging. Het is in deze stad gebruikelijk, aan de Turken, die als slaven dienen, verlof te geven, kruijerswerk te doen, of op eemge andere wijze iets te verdienen, onder voorwaarde, van aan hunne meesters een zeker gedeelte van hunne winst af te staan, terwijl zij het overige voor zich zelven behouden. Regt tegenover cornaro's woning stond eene bank, op welke hij dikwijls een' Turkschen slaaf, peinzende en neerslagtig, zag zitten, leunende met zijn hoofd op zijne hand, en nu en dan eenen stillen traan latende vallen, welken hij heimelijk zag af te droogen met zijne touwknoopen, het ellendig onderpand van zijn ongelukkig bedrijf. De veelvuldige herhaling van dit betoon van droef heid trof den medelijdenden Italiaan, die, ernstig verlangende om de reden dier treurigheid te weten, eindelijk iemand aan hem zoud, om hem in zijne kamer te brengen. Hier ondervraagde cornaro hem naar de omstandigheid zijner gevangenneming, en hoe lang hij
| |
| |
in slavernij geweest was. Met wringende handen en ten hemel geslagene oogen, als ware het om zijn gesternte over zijne onbeklaagde ellende te beschuldigen, begon de mistroostige Mahometaan zijn verhaal, onder het voortbrengen van zijne klagten telkens eenen vloed van tranen stortende. ‘Ik ben,’ zeide hij, ‘een eerlijk Musulman, een vriend van oorlog noch roof, maar eene prooi van beiden geworden. In een ongelukkig bezoek, hetwelk ik bij mijnen hoogbejaarden vader afleide, toen gezond en in vrede op het eiland Cyprus wonende, nu misschien koud en levenloos, werd ik door de Christenen gevangen genomen, tot een' slaaf verkocht, en in dien staat gebragt, in welken gij mij thans ziet.’
Deze treurklagten werden gevolgd van een opregt en volledig berigt, van al de omstandigheden, welke bijgedragen hadden om hem in dezen staat van slavernij te brengen. Hij verhaalde zijnen minzamen ondervrager, dat hij vier verdrietige jaren in dien toestand pijnlijk had doorgebragt, en drie vrouwen had, twee zonen, nu volwassen, en negen kleine kinderen, zijn verlies betreurende, geheel van de gelegenheid beroofd om narigt te bekomen, wat er van hem geworden ware. Signor pietro's meêdoogend hart, tot teedere en medelijdende aandoeningen gestemd, gevoelde de zachtste aandoeningen van droesheid, bij het ontdekken van den ellendigen en hulpeloozen toestand des klagenden Musulmans. Hem naar zijnen naam gevraagd, en andere vragen gedaan hebbende, gaf hij hem eenig geld, en liet hem gaan.
De mistroostige Turk verliet hem, tot zijn onaangenaam dagelijksch bedrijf terugkeerende. De goedhartige pietro, over diens ongelukkigen mans rampzalig lot ernstig nadenkende, en in aanmerking nemende, dat de wil der Voorzienigheid, of eenige onverwachte lot- en standverwisseling, hem te eenigen dage tot denzelfden toestand konde vernederen, besloot tot het verrigten van een werk van Christelijke liefdadigheid. Te dien einde zich bij den Gouverneur vervoegd hebbende, vond hij middel om des Turks ontslag te bewerken, voor een losgeld van honderd en vijftig dakaten. Nooit kwam tot eenen lijder een aangenamer bode, dan die den ongelukkigen Turk de
| |
| |
tijding van zijne verlossing bragt. Met verrukking van uitgelatene blijdschap viel hij op zijne knieën, omhelsde de knieën zijns aangebedenen verlossers, en met ontelbare betuigingen van hartelijke dankbaarheid, smeekte hij Signor pietro, te mogen weten, hoe hij tweevoudige vergelding zoude kunnen doen voor de somme, welke zijne verlossing zoo krachtdadig had bewerkt? De edelmoedige Italiaan gaf hem tot antwoord, dat hij geene vergelding verwachtte; doch, jndien hij eene edele ziel bezat, die hem ter betooning van dankbaarheid noopte, hij slechts de plegtige belofte van hem vorderde, bij zijne wederkomst in Turkije, den eenen of anderen Christen uit zijne slavernij te willen verlossen, welken hij zulks waardig zoude achten, en hem naar zijn vaderland te doen terugkeeren. De geslaakte Turk, van kleederen en verdere noodwendigheden voorzien, begaf zich aan boord van een Engelsch schip, naar Azië bestemd, en keerde weder naar zijne woning.
Omtrent drie maanden nadat de Mahometaan van Livorno was vertrokken, werd Signor pietro, die het grootste gedeelte van dien tijd te Venetie had doorgebragt, verliefd op eene schoone jonge Dame, maria margaretha delfino genaaaid, welke verscheidene jaren in die stad had gewoond, onder het opzigt van een aanzienlijk koopman, haar vaders jongsten broeder, die met hare zusters, en hare meeste bloedverwanten, op het eiland Maltha woonde. Met den ernst, aan zijne vurige liefde evenredig, deed hij aanzoek bij den oom der jonge Dame, en verwierf te langen laatste van hem verlof, aanzoek te mogen doen bij zijne nicht, onder voorwaarde van hen beiden naar Maltha te zullen verzellen, om aldaar des vaders toestemming tot het huwelijk te verkrijgen. Na vier maanden verkeerens met het voorwerp zijner liefde, en deszelfs toestemming verkregen hebbende, gingen zij, ingevolge der gemaakte afspraken, aan boord van een schip, naar Maltha bestemd, en aldaar t'huis behoorende. Reeds hadden zij het eiland in het gezigt, toen zij eenen Turkschen Roover ontmoetten, die het schip, waarop Signor pietro met zijne beminde en haren oom zich bevond, bemagtig de, en te Smirna opbragt. Intusschen hadden de
| |
| |
drie reizigers, het gevaar vernemende, waarin zij zich bevonden van te zullen genomen worden, hunne gewone kleeding tegen een ruwer een minder kostbaar gewaad verwisseld; met oogmerk, om, aldus vermomd, voor een geringer losgeld hunne vrijheid wederom te zullen bekomen. Te Smirna zijnde aan land gezet, werden zij, nevens de overige gevangenen, in ketens geboeid, naar de openbare markt gevoerd, om aldaar als ossen en schapen verkocht te worden. Signor pietro en de oom der jonge Dame werden aan elkander gebonden, en met vele anderen aan den meestbiedenden te koop geveild. Tegenover hen stond de ongelukkige maria margaretha, halfdood van schrik en angst, onder eene talrijke menigte van andere Christen vrouwen, jongen en ouden, verwachtende elk oogenblik verkocht, en van haren minnaar en oom voor altijd te zullen worden afgescheurd. Eindelijk werd de ontroostbare maria gezien door een jongen en bevalligen Turk; en met den eigenaar over den prijs zijnde eens geworden, betaalde hij het geld, en bragt haar met groote statelijkheid naar zijn huis. Moeijelijk laat het zich begrijpen, veel min beschrijven, met hoe veel droefheids haar oom en minnaar haar de markt zagen verlaten.
Terwijl zij aldus neerslagtig en diepbedroefd daar stonden, angstig bepeinzende de wisselvalligheden des menschelijken levens, verscheen er een Turk op de markt, ernstig onderzoek doende bij de verkoopers, van welk een' rang en uit wat land hunne slaven waren. Eindelijk kwam hij bij Signor pietro; vermits deze het hoofd liet hangen, naderde hem de Turk, om hem van nabij in het aangezigt te zien; eene vriendelijkheid, niet zeer algemeen onder deze lieden, die, wanneer een slaaf weigert, het hoofd regt op te houden, hem gemeenlijk ruw bij de kin vatten, even eens als een paardekooper een paard in den bek ziet. Naauwelijks had de Turk pietro's gelaat gezien, of hij deinsde zeer verbaasd achteruit, en zijne handen en oogen hemelwaarts heffende, en ontzet van deze vreemde ontdekking, riep hij uit: ‘Ik dank u, heilige Profeet! dat gij mijne schreden ter goeder ure herwaarts hebt geleid!’ De bedroefde Italiaan, op
| |
| |
het hooren van dezen uitroep opziende, herkende denzelfden persoon, welken hij te Livorno uit zijne slavernij had verlost. Geene pen is in staat om zijne verrukkingen over deze gelukkige ontmoeting te beschrijven; teedere omhelzingen vervingen die verrukking; en toen de Turk van zijne ontzetting in zoo verre was bekomen, dat hij zich wederom in staat bevond om te kunnen spreken, rigtte hij zijne aanspraak tot Signor pietro in de volgende bewoordingen: ‘Ik heb u beloofd, beste der Christenen! zulk eenen slaaf voorzeker van zijne banden te zullen verlossen, welken ik meer dan eenigen anderen dat geluk waardig zoude achten. En nu, dank zij mahomet! heb ik in u zulk eenen slaaf ontdekt.’ Dit gezegd hebbende, betaalde hij het geld aan den eigenaar, en beval den vrijgekochten slaaf naar zijn huis te voeren. Met vermaak vernam de van blijdschap opgetogene Italiaan dit betoon van dankbaarheid, doch voerde hem te gemoet, dat hij het als een dubbel bewijs van dankbaarheid zoude aanmerken, indien hij zijnen ongelukkigen vriend en lotgenoot tevens wilde vrijkoopen; de belofte er nevens voegende, de uitgeschotene penningen spoedig te zullen teruggeven. De voorslag werd zoo spoedig ingewilligd als gedaan. De dankbare Turk had twee zonen; deze het toeval hebbende vernomen, waarbij hun vader den persoon had ontmoet, aan welken hij zijne vrijheid was verschuldigd, betuigden hunne opregte en dankbare blijdschap, en verwelkomden hen met onuitsprekelijke vreugde. Na de wijze verstaan te hebben, op welke zij waren gevangen genomen, en hunne jammerklagten over het verlies van eene ongelukkige maagd, die van hen zoo teeder werd bemind, riep de oudste der twee zonen op eenen ernstigen toon: ‘Bij den Godsdienst van den heiligen Profeet en zijn volk! die maagd bevindt zich in mijn vaders huis!’ Hierop verhaalde hij hun, dat hij dienzelsden morgen eene jonge Christen slavin had gekocht, om zijne
moeder en zijn vaders overige vrouwen te bedienen; dat zij hetzelfde verslag had gedaan van de bijzonderheden harer gevangenneming, als hij zoo aanstonds van hen had vernomen; dat zij zich bij de overige vrouwen bevond, en hij haar oogenblik- | |
| |
kelijk zou doen binnen komen. Wie vormt zich een denkbeeld van hetgeen er thans omging in het hart van Signor pietro en den oom der jonge Dame? Wie kah zich de verrukkingen van vreugde verbeelden, toen zij de geliefde en teederbeminde maagd zich zagen aangeboden worden door den man, wien zij, volgens de Turksche wetten, in wettigen eigendom toebehoorde?
Eene week vertoefden zij bij den goeddadigen Turk, die geene rust had, totdat hij twee slaven had vrijgekocht, en eene slavin, welke de Dame bediende; deze, nevens al de eigendommen en kleederen, welke hij van den Turk konde koopen, die hen genomen had, gaf hij terug aan de wettige eigenaars, schonk hun eene aanzienlijke somme gelds, en beschikte hun eene plaats op een Marseilliaansch schip, thans gereed liggende om naar Maltha te vertrekken. Meer dan eens stelde Signor pietro, de jonge Juffer en hare oom hunne pogingen te werk, om dezen eerlijken Turk over te halen om wissels van hen aan te nemen, of op eenige andere wijze hem verzekering in handen te geven om zijne opgeschotene penningen terug te bekomen; bestendig wees hij hunne aanbiedingen van de hand, zeggende aan Signor pietro, dat de schuld was betaald, voor dat dezelve gemaakt was. Meer dan eens leide hij zijne hand Godsdienstiglijk op zijne borst, en herhaalde deze woorden: ‘De God des hemels heeft ons met overvloed gezegend, opdat wij hem mogen wedergeven hetgeen de nood gebiedt!’ Niet zoodra hadden zij op Maltha voet aan land gezet, of Signor pietro verwierf de toestemming der jonge Dame tot het huwelijk, hetwelk kort daarna statelijk werd voltrokken. |
|