van jezus leven, lotgevallen en leer is aan ts merken, maar waaruit tevens de echtheid van zijn Evangelie, zijne geloofwaardigheid, zijne naauwkeurig heid en getrouwheid als Geschiedschrijver blijkbaar is.
Natuurlijk verdeelde zich deze stoffe in twee hoofddeelen, welke verdeeling ook door den Schrijver gevolgd is, die eerst de bijzondere verhalen van markus in overweging neemt, en vervolgens hetgeen markus ter opheldering, naauwkeuriger aanwijzing, enz. heeft, behalve de andere Evangelisten in die verhalen, welke hem voor het overige met hen gemeen zijn. Op deze wijze is dit eerste Hoofddeel weder onderscheiden in twee onderdeelen. In de eerste Asdeeling worden geplaatst de geheel aan markus alleen eigene berigten. Deze zijn: mark. IV: 26-29. VII: 32-37. VIII: 22-26. XIII: 33-37. XIV: 51, 52. Alle welke plaatsen door den Heer van willes naauwkeurig en met oordeel worden opgehelderd en verklaard.
In de tweede Afdeeling des eersten Hoosddeels bepaalt zich de Schrijver, om achtervolgens na te gaan, hoe en waar markus in de verhalen, welke hij met de overige Evangelisten gemeen heeft, breedvoeriger en meer ontwikkeld geschreven heeft. Dit onderzoek maakt het grootste gedeelte van deze Uitlegkundige Proeve uit, en getuigt van de prijzenswaardige naauwkeurigheid van den Heer van willes, die eene uitgebreide belezenheid in de Schristen van ondere en nieuwere Uitleggers, benevens een juist oordeel en ongemeene kundigheid in de oordeel- en uitlegkunde des N.T. ten toon spreidt.
In het tweede Hoofddeel maakt de Schrijver dit uitmuntend gebruik van hetgeen de inhoud van het eerste Hoofddeel hem aan de hand heeft gegeven, ter staving van de echtheid en geloofwaardigheid van het Evangelie van markus; en wel in deze orde, dat hij §. I. aantoont, voornamelijk tegen evanson, dat dit Evangelie echt, en niet eerst door een onbekend persoon in de tweede eeuw is zamengesteld. §. II. dat markus allezins een gelooswaardig Schrijver is, wiens berigten allernaauwkeurigst, menschkundig, onpartijdig, en door inwendige blijken van geloofwaardigheid gekenmerkt zijn. §. III. wordt uit deze zelfde bijzonderheden aangetoond, van hoe veel gewigt en hoe