| |
Christelijke Opwekkingen op alle dagen der week, in vreugde en lijden, in gezondheid en krankheid; ook Overdenkingen op Feest- en Avondmaalsdagen, en in den Oogst, door Joan Lodewijk Ewald. Uit het Hoogduitsch. Te Amsterdam, bij J. van der Heij, 1811. 200 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ 2-4-:
De Schrijver begeert, dat zijne Lezers en Lezeressen hem zullen aanmerken, als een Christelijk Leeraar, die 's morgens en 'savonds en bij andere gewigtige gelegenheden tot hen binnen treedt, bij hen gaat zitten, hun een goed woord toespreekt, hunne
| |
| |
gedachten daar henen opleidt, waar zij henen behooren opgeleid te worden, met hen praat over dat eene, dat voor allen noodig is, - hen opwekt, vermaant, waarschuwt ên dankbaarheid en troost inboezemt. - Aan deze begeerte des Schrijvers zullen zijne Lezers wel voldoen kunnen, daar dit zijn Werk geheel in den eenvoudigen, hartelijken en stichtelijken trant van zulk eenen Leeraar gestemd is. En bij zulk eene gemoedsgesteldheid zullen zij ook het meest geschikt zijn, om uit dit boekje veel nuts te trekken. - Het bevat 45 Overdenkingen, die alle min of meer belangrijk zijn. Onder dezelve zijn er twee voor elken morgen en twee voor elken avond van iederen dag der week; - de overigen zijn ingerigt voor bijzondere gelegenheden. Zij loopen over de volgende onderwerpen: 1. Opwekking tot een regt gebruik van den Zondag. Noodzakelijkheid van het bijwonen van den openbaren Godsdienst; regt gebruik van de Predikatie. 2. Over geoorloofde uitspanning en bezigheid op den Zondag. 3. Men kan door het bijwonen van den Godsdienst niets verdienen; ook geene vervulling van eenigen plïgt daarmede vergoeden. 4. Dankzegging voor den zegen der openlijke Godsvereering. Bede om kracht, om daarvan regt gebruik te maken. 5. Gode behagelijke gezindheid bij den arbeid; voorbereiding tot denzelven. Goed gebruik maken van zijnentijd, naar het voorbeeld van Jezus. 6. Troost, wanneer men de vruchten van zijnen arbeid niet gerust genieten, of niet genoeg verdienen kan. 7. Over vermoeidheid, rust en slaap. - Jezus werd ook moede. Welke werken ons volgen. 8. Het is volbragt! Het lijden is geleden! - Zoo kan men elken avond zeggen. - Zoo zal men eens zeggen. 9. Herdenking aan zijn beroep. - Wij moeten
getrouw en gemoedelijk dienen; alle menschen moeten dienen. - Hoe kunnen wij God dienen? 10. Bij eenen drukkenden dienst. 11. De gelukkige avond van een goed geweten. Hoe verkrijgt, hoe bewaart men dat? 12. Herdenking aan de vergankelijkheid. Streven naar het onvergankelijke. 13. Geluk van den middelstand. Daarin is Jezus ook geboren; hij moet dus goed zijn. Dankbaarheid daarvoor. Opwekking tot regt gebruik. 14. In den middelstand is dikwijls veel geduld noodig. Vermaning daartoe. Hoogere gronden daarvoor. 15. Een lied op het ondergaan der
| |
| |
zon. Haar gang is een voorbeeld voor ons. Jezus de zon des geestenwereld, voorbeeld voor ons. 16. Nacht, donkere leiding. Zoo zijn Gods lievelingen geleid. Wat de mensch dan leert. 17. Hetgeen tot bekeering wekt, is donderstem. Dit is dikwijls noodig. Waarin bestaat de bekeering? 18. Menigmaal komen er stormen des levens. Niets reinigt zoo zeer, als deze. Voorbeelden. 19. Over hevigheid, morrend bestaan. Onweders - zwoelheid. Onweders-uitbersting. 20. Verschillend gebruik van den avond. Huisselijk avondgenot. Over Kinder-opvoeding. 21. De sterfdag van Jezus. Vermaning, om Hem lief te hebben, die zich uit liefde voor ons gegeven heeft. Een lied der overgevende liefde. 22. Hoe heeft Jezus zijn lijden gedragen? Waardoor heeft hij zich gesterkt? 23. Zelfsverloochening naar Jezus voorbeeld. Hoe wij die behooren uit te oefenen. 24. Daar is een groote vrijdag. Regt gebruik van zijne vrijheid is daartoe voorbereiding. 25. Over ongekende weldaden van God. Goed gebruik is dankbaarheid voor dezelve. 26. Afgenomen, verminderd lijden. Oog op anderen, die nog meer lijden. 27. Beproeving van zijne daden, woorden en gezindheid. 28. De dood is de zaturdag des levens. Vertegenwoordiging van denzelven is wij sheid. Wedervinden van zijne Geliefden. Een lied. 29. Daags voor het Avondmaal. 30. Overdenking des morgens voor het gebruik van het Heilig Avondmaal. 31. Des namiddags, na het H. Avondmaal. 32. Opwekking in ziekte. 33.
Eenige gebeden in ziekte, - om geduld en lijdzaamheid, - om overgeving en berusting in Gods wil, - om verzachting van smarten. 34. Dankgebed na eene ziekte. 35. Voornemens, na eene doorgestane ziekte. 36. Bij zware ziekte der huisgenooten. 37. Opwekking op Kersmis. 38. Op goeden vrijdag. Een lied over het woord van Jezus: het is volbragt! 39 Op het Paaschfeest. Een lied. 40. Op het Pinksterfeest. 41. Op eenen verjaardag, of Nieuwjaarsdag. 42. Opwekking tot dankbaarheid, na eenen gezegenden oogst. 43. Bemoediging bij eenen slechten oogst. 44. Vier gezangen, voor de vier jaargetijden. 45. Bij de geboorte en den dood van een kind. - Deze opschriften der Overdenkingen, in dit Schrift vervat, toonen genoegzaam het gewigt der onderwerpen, waarover zij handelen. - Het komt ons ech- | |
| |
ter voor, dat sommige der eerste 28 te bijzonder zijn tot algemeene overdenkingen voor elken dag der week. Die moesten toch bruikbaar wezen voor ieder in alle omstandigheden, terwijl al wat bijzonder was van datgeen, dat te algemeenen gebruike geschikt was, zorgvuldig behoorde afgezonderd te wezen, en onder de laatste Overdenkingen had moeten worden gerangschikt. - Dat is niet genoegzaam gedaan. - Daarenboven hebben de Dichtstukjes, in dit Werkje voorkomende, vrij wat stijfheids, en missen die vloeibaarheid, die dezelve voor het voor aangenaam maken moeten. - Voor het overige zijn deze Overdenkingen vol van lieve, leerzame en vernustige gedachten, die stof tot ernstig en Godvruchtig nadenken verschaffen en der overweging overwaardig zijn. - Hoewel de schrijfwijze van ewald wel bekend is, zal
echter de volgende proeve voor onze Lezeren noch onaangenaam, noch nutteloos wezen.
| |
‘Opwekking op zondag-morgen.’
‘Dit is dus de dag, op welken ik mij, zoo veel mogelijk, van aardsche bezigheden behoor los te maken en mijnen geest tot God te verheffen. Alhoewel ik de geheele week door, zoo leven moet, als of ik enkel voor deze aarde geschapen ware, echter behoore ik mij des Zondags ten minste te herinneren, dat ik nog voor eene andere en betere wereld bestemd ben. Daartoe had God reeds van ouds eenen zekeren dag bepaald; deze was de Zaturdag. Hiervoor hebben de oudste Christenen eenen anderen dag verkozen, den dag der opstanding van onzen Heer, den Zondag. Het komt er niet op aan, welke dag het is; maar daar is veel aan gelegen, dat het een dag is in elke week. - O! indien er niet een bijzondere dag bestemd was, ter gedachtenis van Gods liefde, tot aandenken van onzen lieven Heer, tot opwekking en tot troost en tot voorbereiding voor de eeuwigheid: hoe vele weken zouden er dikwijls voorbijgaan, zonder dat ik aan God zou denken, aan een toekomend leven en aan mijne voorbereiding tot hetzelve, aan mijnen wasdom in het goede! - Het aardsche ligt ons zoo nabij en het hemelsche is zoo ver! - Alles
| |
| |
doet ons denken aan aardsche bezigheden; alles lokt ons tot aardsche vreugde. En niets wekt ons op tot zorge voor onze ziele; niets drijft ons tot vreugde in den Heere, die meer geeft, dan alle vreugde in de wereld. Hoe goed is het dan, dat alle aardsche bezigheden eenen dag stilstaan; dat de klokken luiden en alle mijne broederen en zusteren in één huis zamenroepen; dat er enkel hemelsche dingen herinnerd, voor het beter leven opgewekt en de mensch geheel als een onsterfelijk wezen behandeld wordt! - Op reize moet men toch menigmaal op zijn huis denken! - Kinder- en jongensspeelwerk moet toch niet den geheelen tijd innemen! - Men moet zich toch ook voorbereiden, om een man te worden! - Ja, deze Zondag behoort mij welkom te wezen. - Weg aardsche zorgen en aardsche verstrooijingen! - Ik wil mij eens zoo bezig houden, als het den toekomenden burger eener betere wereld betaamt. - Ik wil van dezen Zondag regt gebruik maken! - Ik wil de kerk bezoeken. Het zou al eene zeer gewigtige, dringende bezigheid of een liefdewerk zijn moeten, dat mij daarvan afhield, als ik gezond ben! - Paulus heeft toch gezegd: Laat ons onze onderlinge bijeenkomsten niet nalaten, gelijk sommigen de gewoonte hebben, maar laat ons malkanderen vermanen! - Doch ik wil mij voorbereiden, mij zelven eerst verzamelen, eer ik derwaarts ga. Als ik het hoofd nog vol had van mijnen arbeid, van mijne huisselijke zorgen, of zelfs van dwaasheden; dan zou ik verstrooid zijn, ik zou niet aandachtig medezingen, noch de predikatie regt opmerkzaam aanhooren kunnen. Ik wil mij dus stilhouden, of met de mijnen over iets goeds spreken, over eene bijbelsche geschiedenis, of over eene weldaad, die God ons bewezen heeft. Ook wil ik mij in de kerk niet laten verstrooijen, er niet naar zien, wie al in de kerk is en wie daar ontbreekt, of hoe elk gekleed is. - Ik wil medezingen, als er gezongen wordt, en medebidden, als de
Predikant bidt. - Ik zal ook bedenken, wat ik zing en bid; en of ik zulks met waarheid doen kan. - In de Predikatie zal het mij zijn, als of de Predikant voor mij alleen predikte. - Ik zal alles op mij zelven to pas- | |
| |
sen; ter mijner verlichting, ter mijner vermaning, tot mijnen troost. - Wanneer hij tegen eene ondeugd spreekt, welke ik niet waarlijk in mij heb, dan zal ik er niet aan denken, wie dezelve misschien aan zich heeft, of zelfs wel, wien de Predikant bedoeld mag hebben. - Ik zal mij ligt eene andere ondeugd herinneren, bij welke ik het even zoo maak, die mij even dikwijls zoo wegsleept, bij welke ik dezelfde waakzaamheid noodig heb. - Ik wil mij zorgvuldig wachten, dat ik niet voornamelijk aan de kunst van den Predikant denk, aan zijne geleerdheid, zijn aangenaam voorstel, of aan het tegendeel. - Zal ik dan daardoor beter worden, wanneer ik den Predikant, ook met regt, geprezen of gelaakt heb? - Neen! daar wil ik mij voornamelijk om bekommeren, dat ik iets naar huis, in mijn hart, medeneem, het welk mij herinnert of vermaant, of in het goede versterkt. - Dit wil ik mij dan dikwijls in de week herinneren, dit wil ik regt op mij zelven toepassen en het getrouw opvolgen. - Dan heb ik voordeel van de Predikatie; dan ben ik gesticht geworden. - Het goede is in mijn gemoed verder gekomen en voorwaarts gegaan. - Wanneer ik te huis kome, wil ik niet terstond van andere dingen spreken, of mijne ziel alleen met aardsche dingen bezig houden. - Als het eenigzins gelukken kan, zal ik met de mijnen van de preek, of van het gezang spreken. - Wij willen malkanderen mededeelen, wat wij daarvan onthonden hebben, wat ons bijzonder het hart getroffen heeft. - Wij willen zamen voornemen, het goede op te volgen, hetgeen wij gehoord hebben en ons voor de ondeugden wachten,
voor welke de Predikant gewaarschuwd heeft. - De gedachte aan God, aan Gods goedheid, Gods regering, zal ons weder regt nabij en levendig worden; zij zal mijn genot heiligen; elke spijze, die op mijne tafel komt, - elke drank, die mij verkwikt, - elke vrucht, die mij wel smaakt, - elk onschuldig vermaak, hetwelk ik mij op Zondag, na kerktijd, mag veroorloven. - Elken morgen en elken avond wil ik tot mij zelven zeggen: dit alles heest God mij gegeven; - Hij gaf het mij uit loutere liefde. - Mijn leven zij dan een vrolijke dank; - Hij blijve immer mij nabij!’
| |
| |
Zulke opwekkingen moeten, dunkt ons, elken Christen wel smaken, en zijn in waarheid behoefte. - Wij prijzen ze derhalve gaarne ter lezing aan onze Mede-Christenen aan, en bidden er den zegen van den Hemelschen Vader van harte over neder! |
|