Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1811
(1811)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijPestalozzi's aanvankelijk Onderwijs, in deszelfs geheelen omvang beschreven, en met wijsgeerige en opvoedkundige ophelderingen verrijkt, door C.F. Michaëlis, Doctor in de Wijsbegeerte te Leipzig. Uit het Hoogduitsch vertaald, door N. Anslijn, N.Z. Te Leyden, bij D. Du Mortier en Zoon, 1810. 239 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ 2-:-:Geen' minderen dienst, dan de Heer prinsen met zijne Leerwijze van pestalozziGa naar voetnoot(*), bewijst ons zijn ambtgenoot anslijn, met de vertaling van dit Werk van michaëlis, waarin van des grooten Mans grondbeginselen en leerwijze eene meer wijsgeerige en algemeene beschrijving gegeven wordt. De Inleiding | |
[pagina 566]
| |
is reeds zeer belangrijk, als behelzende, behalve een historisch berigt over het verschillende onthaal, hetwelk pestalozzi's hervorming van het onderwijs bij het publiek ontvangen heeft, een kortgevat overzigt van den algemeenen geest van pestalozzi's leerwijze, hetwelk ons zoo wel behaagt, en zoo voldoende toeschijnt, dat wij niet kunnen afzijn hetzelve onzen Lezeren mede te deelen. ‘De geest der Pestalozzische methode bestaat in den, overeenkomstig de natuur, langzamen, trapswijzen en gelijkmatigen gang des onderrigts. Wie in dezen geest wil opvoeden, trachte zich eerst het aanvangspunt des onderrigts volkomen eigen te maken. Hier legt hij voor alles den grondslag, terwijl hij eerstelijk het gemoed der kinderen tot opmerkzaamheid stemt, en hen in hunne eigene werkzaamheid doet belang stellen. Hij vorme vervolgens hunne zinnelijke opmerkzaamheid, hun gehoor, hunne spraakwerktuigen en hun vermogen, om het gehoorde, door juist naspreken in de maat, te herhalen, ten einde zij dus van hunne eigene vermogens bewustheid erlangen. Hij houde te gelijk de handen der kinceren door arbeid bezig, het welk ten minste het negative voordeel heeft, dat het hen van moedwilligheid terug houdt, en hun voor het toekomende vele nuttige bekwaamheden verschaft. Wat hij hun door mondeling onderwijs mededeelt, verlate hij niet vlugtig, om weder tot iets anders over te gaan, maar bevestige hen volkomen op den eersten grond; hij verbinde alle woorden, als teekenen der denkbeelden, aan de, met deze denkbeelden overeenstemmende, aanschouwing, en met het eigen gevoel en de handelingen der kinderen: Hij trachte derhalve eerst de aanvangspunten te voleinden; hij late de kinderen, zelfs op den laagsten trap des onderrigts, eerst eenen vasten voet zetten, opdat zij gevoelen, dat zij niet enkel met woorden te doen hebben, maar denkbeelden en voorwerpen kennen, waartoe hun slechts nog iets, de bepaalde uitdrukking der taal, ontbreekt, om dezelve geheel in hunne magt te hebben. Hij zorge derhalve, om hen met geene afgetrokkene en algemeene gezegden bezig te houden, om hen niet in den waan te doen verkeeren, | |
[pagina 567]
| |
als of zij enkel met het bezit van formulieren reeds in het bezit van wezenlijke kennis en zielsbekwaamheden waren. Hij leide hen liever van aanschouwing tot aanschouwing; verklare hun het voorgezegde door aanschouwing, en leere hun door het zinnelijke het afgetrokkene kennen; hij geve hun kennis van zaken, waarop zij eerst aanleiding verkrijgen, om de woordkennis te bouwen. Hij trachte alle gapingen in den voortgang van kennis tot kennis aan te vullen, terwijl hij trapswijze aanschouwing aan aanschouwing verbindt, en in de rij der onderwerpen van het onderrigt eenen doorgaanden zamenhang en duurzaamheid brengt. Een half onvolkomen weten verwekt mishagen; eene gedeeltelijke kennis, wier deelen onderling in geen verband staan, doet, wanneer zij slechts duister gevoeld wordt, eenen tegenzin, zelfs tegen het leeren, geboren worden. De menschelijke kennis hangt, volgens de wetten van den geest, innig te zamen. Wien deze innerlijke zamenhang onverschillig geworden is, die heeft voor de waarheid en duidelijkheid allen smaak verloren, en leeft slechts, gelijk de dieren, volgens elken tegenwoordigen indruk, en volgens elke ingeving der zinnelijkheid. Maar hoe geheel anders vormt zich het gemoed, wanneer het geleerd heeft, waarheid te omvatten; wanneer het geleerd heeft, op eenen vasten grond trap voor trap langzaam en bedaard voort te gaan; wanneer het zich zelven op den waren weg van kennis ziet en gevoelt, bekend in het gebied der aanschouwingen en denkbeelden, in bekwaamheid toeneemt, om den geheelen zin der woordentaal te doorgronden. Hoe vruchtbaar en weldadig is het weinig wepen, indien het een zeker weten is. Hoe verergert in tegendeel het geheele karakter des kweekelings, wanneer hij de bekoorlijkheid van het algemeene gevoel voor schoonheid en orde, in het ontwikkelen en aanschouwelijk bepalen zijner denkbeelden, geenszins heeft leeren kennen, maar gewoon is, om de gewigtigste vragen, volgens aangenomene, onverstaanbare regelen, te beantwoorden. - Pestalozzi ondervond bij zijne leerlingen het hartverheffende van zulk een grondig zelfwerkend leeren: “hunne stemming was geens- | |
[pagina 568]
| |
zins de stemming van hen, die geleerd worden, maar die van, uit den slaap opgewekte, onbekende vermogens, en van een geest en hartverheffend gevoel, waartoe deze vermogens hen brengen konden en brengen zouden.”’ De Schrijver begint, na de welgeschrevene Inleiding, met de ontvouwing van het eigenlike doel der pestalozzische leerwijze, hetwelk, volgens des grooten mans eigene verklaring, is ‘de gebreken bij het gewone schoolondcrrigt, voornamelijk die in de lagere scholen, te verhelpen, en middelen voor het onderwijs te bepalen, welke van deze gebreken vrij zijn.’ Deze geheele afdeeling is lezenswaardig, schoon men den Vertaler ook moge toestemmen, dat een der door pestalozzi aangewende middelen, eene eenvoudige leiding in gemakkelijke, ook voor onvoorbereide Ouders en Opvoeders bruikbare boeken, ontoereikend, en er door hem aan dit vereischte nog niet voldaan is: waaraan wij echter onze toestemming niet onbepaald kunnen geven. Na eenen korten uitstap over het Katechetisch en Sokratisch onderrigt, welks voortreffelijkheid, zoo het ten minste aan zijnen naam beantwoordt, door den Schrijver erkend, maar waarvan het ongenoegzame wordt aangetoond, volgt eene welgeschrevene en zeer belangrijke afdeeling over de voornaamste oogpunten, waaruit men de Pestalozzische leerwijs moet beschouwen. De grondslag van het geheel is Aanschouwing, eene duidelijke en bepaalde aanschouwing der voorwerpen van natuur en kunst, en het even zoo duidelijk en bepaald kennen van de namen en rubrieken, waaronder dezelve te brengen zijn: tot het geleidelijk en volkomen mededeelen van welke aanschouwing de Onderwijzer heeft gebruik weten te maken van zeer eenvoudige Ieerboeken, opgesteld naar den zielkundigen gang der ontwikkeling van den mensch. Op de aanschouwing, niet als een bijzonder of eerste deel, maar als den algemeenen grondslag van al het onderwijs, volgt in orde de aanvankelijke oefening der kinderen in meetkundige figuren, waardoor het vermogen wordt gevormd, om de dingen naar derzelver uitgebreidheid en betrekking tot elkander waar te nemen, behalve de allezins nuttige vaardigheid in met de teekenpen om te gaan. Voorts komt het van buiten leeren van | |
[pagina 569]
| |
beschrijvingen van zinnelijke voorwerpen en handelingen in aanmerking: een zeer gepast middel, indien de beschrijvingen maar juist en volledig zijn, om den kinderen te leeren, de eigenschappen der dingen naauwkeurig na te sporen, ten einde dezelve tot een bepaald, duidelijk denkbeeld te vereenigen. Doch op deze wijze voortgaande, zouden wij ons berigt tot eene onmatige grootte uitbreiden; weshalve wij uit het karakterizerende van deze leerwijze alleen nog maar de Rekenkunde zullen noemen: deze ‘wordt hier op eenen duurzamen grond gebouwd, naardien zij aanvankelijk niet door onverstaanbare, asgetrokkene getalmerken, maar door de voorstelling van wezenlijke voorwerpen, en door punten of strepen, weike dezelve vertegenwoordigen, geleerd wordt. Door deze verzinnelijking wordt de toepassing der rekenkunde veel gemakkelijker gemaakt.’ De volgende afdeeling, over de Grondbeginselen van pestalozzi's aanvankelijk onderwijs, verdient om hare belangrijkheid in het boek zelf te worden gelezen. Het eerste grondbeginsel is orde of het regelen der aanschouwingen, welke gebiedt, aan iedere gewaarwording hare regte plaats en rang aan te wijzen, en verbiedt, voor de voleindiging van het eenvoudige, tot het zamengestelde of ingewikkelde over te gaan. Het tweede is, dat men alle tot elkander behoorende denkbeelden in zijnen geest in denzelfden zamenhang brenge, waarin de dingen in de natuur voorkomen. Het derde is: de indrukken der voorwerpen sterk en duidelijk te maken, door dezelve, door middel der kunst, nader bij te brengen, waartoe zeer dienstig is, dat men de voorwerpen door verscheidene zintuigen op de kinderen laat werken. De vierde en vijfde grondbeginselen zijn, dat de Onderwijzer, aan de eene zijde, de natuurlijke ontwikkeling der zielsvermogens voor werktuigelijk-noodzakelijk houde, en dus dezen gang der natuur kunstmatig volge; maar aan den anderen kant ook de vrijheid van den geest in acht neme, en dus voor zijnen kweekeling zoo veel mogelijk eene vrije ruimte tot werkzaamheid open stelle. Hetgeen in dit kort berigt van pestalozzi's grondbeginselen duister mogt zijn, wordt opgeheldeid uit de bronnen, waaruit de zielkundige Opvoeder zijne wetten geput heest. Zij zijn: 1, ‘de Natuur zelve, | |
[pagina 570]
| |
waardoor onze ziel zich van duistere aanschouwingen tot duidelijke denkbeelden verheft; 2, de zinnelijkheid onzer natuur, welke met deze aanschouwing innig verbonden is; en 3, de betrekking onzer uiterlijke omstandigheden met ons kennisvermogen:’ waarvan wij de uitbreiding op Bladz. 94, enz. ter lezing aanbevelen. De volgende afdeelingen beschrijven de toepassing van de voorgestelde vormen en grondregelen der Pestalozzische leerwijze. Na aangetoond te hebben, dat deze grondstellingen ook op het natuurlijk ontwikkelend onderwijs van blindgeborenen en doofstommen moeten toepasselijk zijn, geeft M. eene schets van den geheelen omvang dezer Methode: waarin allereerst voorkomt de Vorm als het eerste middel of aanvangspunt van onderwijs, tot welken behooren de Meet-, Teeken- en Schrijfkunst; daarop volgt het Getal als een tweede middel of aanvangspunt, in hetwelk de Rekenkunst wordt opgenomen; en eindelijk betrekt hij onder het Geluid, als een derde middel of punt van het beginnend onderwijs, het leeren der Klanken voor Spraak en Gezang, het leeren der Woorden of namen, en de Spraakkunst. Met twee afdeelingen over de opleiding van kinderen tot bekwaamheden, die in het dagelijksch leven vereischt worden, en over de Zedelijk Godsdienstige vorming, eindigt de Schrijver dit grondige en oordeelkundige verllag der Pestalozzische leerwijze. Wij wenschen dit boek in handen van alle verstandige Ouders en Onderwijzers, die de moeijelijkheid van het werk der opvoeding kennen, en dezen gemakkelijken en regten weg, tot de natuurlijke ontwikkeling, dat is tot de ware opvoeding hunner kweekelingen, met dankbaarheid en blijdschap zullen zien aangewezen. De Onderwijzer anslijn verdient lof voor zijne nette en doorgaans wel vloeijende vertaling: echter hebben wij eenige duisterheden en gebreken in dezelve aangetroffen, welke wij willen aanwijzen. Op Bladz. 2 staat: ‘Wanneer nu eene, zich als nieuw aankondigende, verschijning in de onstoffelijke of (in de) ligchamelijke wereld tot vernieuwde werkzaamheid, tot hervorming van een of ander wetenschappelijk | |
[pagina 571]
| |
of zedelijk stelsel, of tot eene of andere werktulgelijke handeling aanspoort, dan toont zich het onderscheidendst onthaal, het welk zulk eene verschijning ten deel wordt, het verschillend oogmerk en vermogen, en de verschillende stemming van den geest.’ Dit is onverstaanbaar, en moet zijn: Wanneer, enz. -, dan vertoonen zich in het verschillende onthaal, hetwelk zulk eene verschijning bejegent, de onderscheidene oogmerken en vermogens en de verschillende stemming van den geest.’ Op Bladz. 19, onderaan, is in den volzin, beginnen de met pestalozzi en eindigende met staven, of het woord en te veel of eene zinsnede of een werkwoord in de pen gebleven. Lees, op Bladz. 21, reg. 15, voor van alle anderen, van alle andere vermogens. Des te duidelijk voor des te duidelijker, op Bladz. 63, is eene drukfout; zoo ook gestoten, op Bladz. 3, voor gestooten: maar gedurende op Bladz. 63 en ondertusschen op Bladz. 135, beide voor terwijl, zijn dat niet; zoo ook niet op Bladz. 3, bovenaan: zij voor was, en onderaan: ligt aangelegen (hetwelk geen goed Schrijver gebruikt) voor is aangelegen; maar wel hare voor haar uitvinder. Wij nemen hiermede niets van den boven gegevenen lof terug, maar willen den taalkundigen Onderwijzer slechts eene naauwkeurige achtgeving op de regelen, die hij kent, aanbevelen. |
|