were houten, platen te versieren; waardoor dezelve dan nu ook boven de oude drukken zeer gunstig uitsteekt, zonder dat dit sieraad den prijs voor het algemeene gebruik te kostbaar maakt.
Eene andere verbetering is, dat de Schrijver, bij de behandeling van de algemeene en bijzondere eigenschappen der ligchamen, eenige leeringen opgeeft, betreffende zaken, die in het dagelijksche leven voorvallen, en waarvan de oorzaken in het pas te voren verklaarde onmiddellijk gelegen zijn. Het oogmerk hiermede is, dat de Onderwijzer deze leeringen als toepassingen op zijne lessen behandelen, of dezelve aan zijne leerlingen opgeven zal, als verschijnselen, waarvan zij de oorzaken op grond van het vorige onderwijs moeten verklaren. Men zie hier eene proeve van deze Leeringen, te vinden achter de zamenspraak over de Poreus- of IJlheid, op Bladz. 32:
‘Uit de verbazende poreusheid der ligchamen verklaart men het volgende:
Waarom bewerkt hout krom trekke en scheure, en deuren en vensters den eenen tijd moeijelijker sluiten dan den anderen.’
‘Waarom houten vaatwerk digt trekke, als men het in water legt.’
‘Waarom de vormen, in de porselein- en andere dergelijke fabrijken, zoo spoedig de daarin gevormde aarde doen opdroogen.’
‘Waarom men altijd wel doet, (met) houtwerk veel en sterk met olie te schilderen, om hetzelve voor bederf te bewaren.’
‘Waarom men zware lasten kan tillen, door een, daaraan sterk gespannen droog touw, nat te maken.’
‘Waarom vele ligchamen in vloeistoffen smelten.’
‘Waarom olie of vet, in stoepsteenen ingetrokken, vlekken geve.’
‘Uit hetgene wij van de poreusheid van ons ligchaam en dat der bladen zeiden. volgt:
Dat niets gevaarlijker voor den mensch is, dan dat, door (het) toetrekken der poriën, de uitwaseming wordt gestremd.’
‘Dat een blad, op het water liggende, veel spoediger verwelkt(,) als het onderste boven ligt, dan dat (als) het er regt op drijft.’