dezelve met sommigen geheel afkeuren? Neen, mijne Lezers! Er zijn toch redenen, om dezelve te billijken, schoon zulks niet onbepaald behoort te geschieden.’
‘Het kan zijne nuttigheid hebben, dat men zich op de jagt begeve, als dezelve tot eene kleine uitspanning strekt na gewigtiger bezigheden, of het ligchaam daar door eene gematigde beweging ondergaat.’
‘Het is niet te misprijzen, dat men zich hier in bezig houde, wanneer men daar bij niet maar alleenlijk het vernielen van het wild beoogt, maar ook hetzelve tracht in bezit te krijgen, om zelf daar van genot te hebben, of dit genot aan anderen te bezorgen. Deze schepsels zijn toch geschikt en verordend, om den mensch tot voedzel en verkwikking te strekken.’ -
‘Het is ook goed, dat er op sommigen daarvan jagt gemaakt worde door zulken, die in het jagen smaak vinden. daar zij zich anders te zeer zouden vermenigvuldigen, en dus eene groote schade doen aan de veldgewassen.’ -
‘Maar de drift naar de jagt moet niet buitenspoorig (o) zijn; de jagtvermaken moet men niet zoeken met verwaarloozing van zijn eigenlijk werk; men moet door te grooten ijver in het najagen van het wild zijne gezondheid niet te kort doen, noch hetzelve moorddadig van het leven berooven.’ -
‘Een ongevoelig hart moet zulk een mensch in zijnen boezem omdragen, die zich verlustigen kan in het klagend gekrijsch van den vreesachtigen haas, wanneer deze zich voor de hem op het spoor hebbende jagthonden te vergeefs zocht te verbergen, of vruchteloos hen (hun) poogde te ontloopen, en nu in hunne wreede tanden vervalt. Ruw moet ook de inborst van de zoodanigen zijn, welke zich vermaken kunnen met het sparteien der vogelen, die aan het lijm vastgekleefd, of in strikken verhangen, of in netten verward zijnde, daardoor ijdele poogingen (o) aanwenden, om hunne vrijheid weder te bekomen, en hun leven te redden.’ -
‘Verre zij het van ons, mijne Lezers! dat zoo iets ons tot genoegen zou strekken. Hij die onbarmhartig is omtrent de redelooze schepselen, is het ook maar al te ligt omtrent de redelijke, - omtrent zijne medemenschen. Hij, die zich gewent, om de kwellingen, welke het dier ondergaat, zonder eenig mede-