| |
Louise, een landelijk gedicht in drie idyllen, naar het Hoogduitsch van Voss. Door Mr. B.H. Lulofs. Te Groningen bij J. Oomkens, 1811. XVIII en 203 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ 3-:-:
Deze vertaling is naar de laatste voltooide uitgave der meesterlijk schoone Louise van den beroemden voss vervaardigd. - De bekwame vertaler was eerst voornemens, dit gedicht in rijmelooze hexameters in onze taal over te brengen; doch hij verkoos,
| |
| |
om redenen in de voorrede opgegeven, hetzelve liever in een Prosaisch Nederduitsch gewaad te steken; en dit draagt onze goedkeuring, hoe weinig die ook beteekene, volkomen weg. - Niet alleen toch vindt het algemeen nog weinig smaak in zulke Hexameters; maar daar onze taal niet die bestemde langheid en kortheid van lettergrepen heeft, welke de Grieksche en Latijnsche talen hebben; daar wij in de woordvoeging de woorden niet zoo door elkander kunnen plaatsen, als de Grieken en Romeinen deden, of wij spreken schier geheel onverstaanbaar; en daar er zonder zulk eene woordvoeging, als in het Grieksch en Latijn plaats heeft, schier geene hexameters mogelijk zijn, twijfelen wij zoo lang aan de mogelijkheid, om, bestaanbaar met den aard onzer taal, wij zeggen niet schoone; maar dragelijke Hexameters te maken, tot dat wij er door proeven van overtuigd zullen zijn. Of zulke Hexameters inzonderheid wel geschikt zijn voor idyllen, waarin eenvoudigheid en natuurlijkheid in de uitdrukking wezenlijke vereischten zijn, zullen wij thans niet onderzoeken.
Voorts is dit geene bloote vertaling; de Vertaler heeft de vrijheid genomen der Louise eenen meer Hollandschen zwier te geven, en hetgeen tot de Duitsche zeden en gewoonten betrekking had, of af te snijden, of door Hollandsche gebruiken te doen vervangen; en wel verre van hem dit ten kwade te duiden, vinden wij, dat dit werkje daardoor voor onzen Landaard veel gewonnen heeft; en wij wenschen, dat elk kundig vertaler, om de schriften van uitlanders, voor ons bruikbaarder te maken, in het vervolg ook zoo doen moge!
Dit zij genoeg van de vertaling en den Vertaler, welken wij met dezen gelukkig volbragten arbeid geluk wenschen; alleen moeten wij nog met een woord melden, dat hij dit werkje opgedragen heeft aan zijnen voortreffelijken vriend Mr. h.a. spandaw, in een dichtstuk, hetwelk dien Dichter der natuur niet alleen maar ook den Vertaler, als Dichter, eere aandoet. -
Wat nu de Louise zelve betreft, dit is een zeer schoon dichtstuk: en wij vereenigen ons volkomen met hetgeen de Vertaler in de Voorrede er van zegt: ‘Inderdaad zoude men van deze Idyllen niet kunnen zeggen, dat zij juist beantwoorden aan de ver- | |
| |
eischten, welke de geestige boileau in dit soort van gedichten vordert?
Telle qu'une Bergère, au plus beau jour de féte
De superbes rubis ne charge point sa tête,
Et, sans mêler a l'or l'éclat des diamants,
Cuille en un champ voisin ses plus beaux ornements;
Telle aimable en son air, mais humble dans son style,
Doit éclater sans pompe une élégante Idylle.’ -
De personen in dit landelijk gedicht zijn geene Herders of Herderinnen uit Arkadia; maar verstandige, wel gevormde goede lieden op het land: de voornaamste personen zijn een Dorps-Predikant en zijne vrouw, voortreffelijke en gelukkige menschen, echtgenooten en ouders; hunne onvergelijkelijk lieve en goede Dochter louise, de hoofdpersoon in het gedicht, de verstandige en brave vrouw der plaatse, Meter van louise; hare bevallige, goedhartige Dochter louise's speelnoote en vriendin; en de kundige, zedige en deugdzame wouter, de bruidegom van louise, die Predikant op een dorp en louise's man wordt. -
Dit landelijk gedicht is dus niet in den trant en smaak van de Herderszangen der ouden; ook zijn deze Idyllen van eenen anderen aard, dan die van gessner, welken wij, met den bevoegden kunstregter blair, voor den meester in dit vak van Poëzij houden; ze zijn ingerigt overeenkomstig onze zeden en gewoonten, en voss bewijst met dezelven, in eene zeer gelukkig geslaagde Proeve, dat men overeenkomstig onzen Landaard, onze gewoonten en zeden, in dit vak der Dichtkunst een meesterstuk kan leveren. -
Men vindt hier de eenvoudigste en zachtste tafereelen van huwelijks-teederheid en zorg en van huisselijk geluk, van liefde, vriendschap en menschlievendheid, bevallig en betooverend gemaald. - Niet alleen de voornaamste personen; maar allen, die in dit gedicht voorkomen, spreken de taal van gezond verstand en onbedorven, ja veredeld menschelijk gevoel; alles is natuur, maar schoone natuur; zoo als zich de Dichter en Schilder die mag en behoort te vormen. -
De eerste Idyl is: het Feest in het Bosch, op loui- | |
| |
ses verjaardag; de tweede: het Bezoek des Bruidegoms; en de derde, in twee zangen: het huwelijk.
In deze Idyllen is niet alleen alles even zacht, lief, teeder, bevallig; maar het leerzame en nuttige is met het aangename en bekoorlijke vriendelijk gepaard. Hiermede willen wij juist ons zegel niet aan alles hangen, wat voss zijnen personen in den mond legt: de Predikant van groenoord, louise's Vader, over het geheel anders een man naar ons hart, zegt hier en daar wel eens iets, dat wij hem niet, althans zoo niet, zouden nazeggen: - evenwel verre het meeste is van dien aard, dat elk verstandig braaf man het niet alleen goedkeuren, maar allezins prijzen moet.
Tot een staaltje hiervan willen wij een klein stukje uit den 2den zang der 3de Idyl mededeelen. - Op den eenvoudigen, maar regt feestelijken, Bruiloftsmaaltijd, na de voltrekking des Huwelijks, waarop de hartelijkste vreugde heerschte, sprak de oude Predikant, bij eene gepaste gelegenheid en op eene aardige hartelijke wijze, tot zijnen schoonzoon, onder meer goede vaderlijke vermaningen, ook deze woorden van paulus: ‘Een Bisschop (of opziender) moet van eenen onergerlijken wandel zijn, de Gemaal van slechts eene vrouw.’ - enz. - Op ‘al het gesprokene van den ouden man antwoordde de Vrouw van de plaats onder anderen: Het zal eenen Bisschop moeijelijk vallen onergerlijk te wandelen, wanneer hem geene Gemalin te beurt valt. En echter zegt men, dat menig geestelijk Heer zich als een echtschuwe in zijne cel opsluit.’ -
De eerwaardige grijsaard zeide hierop: ‘Ach Mevrouw! deze in hunne cellen opgeslotene Vaders zijn onschuldig, en hun gemoed is niet afkeerig van 's Apostels woorden. - Menigmaal heb ik deze gewijden met innig medelijden aangezien, wanneer zij de voor hen doode woorden: “het is niet goed, dat de Mensch alleen zij; ik geef hem eene Gezellinne, welke met hem vereenigd moge leven, en de eensgezinde Mannin van den Man zij;” moesten uitspreken. - Ja waarlijk, gij arme Kluizenaars, ik had innig medelijden met u; met u boven andere aangeblazene door eenen Goddelijken adem, ontgloeide van heiliger aandrift tot God; met u, gij met smart belaste, het hartelijkst
| |
| |
medelijden waardige; gij, die geene Gade aan uwe borst moogt drukken, geene liefkozende telgen omhelzen; gij, die geenen Zoon ziet geboren worden, die geene Dochter noch Schoonzoon moogt beminnen! Waarlijk de heerschzuchtige Wereldpriester heeft u wel in slaassche kluisters geslagen! -’ -
‘Thands echter begint men reeds meer den Keizer te geven, wat des Keizers is en Gode, wat Godes is. - En dank zij den Vorst, die in zijne Staten de boeijen verbroken, en zoo vele duizenden der menschheid en den Staat terug heeft geschonken, die zoo vele duizenden met de onverbreekbare banden van bloed en vriendschap aan dezelve gehecht heeft. - Eene heillooze gelofte mogt hen dwingen, om de teedere gevoelens van liefde voor magen en vaderland in hunne borst te smoren, de heilige stem der Natuur, het gebod van God en zijnen Apostel eischte het tegendeel; wilde geene gevoellooze, der wereld afgestorvene monniken, maar menschelijke burgers, die hunne medeburgers ijverig tot deugd aansporen, die steeds naar hooger, zuiverder kennis streven en anderen tot meerder kennis en werkzaamheid opwekken zouden. - Ja, mijn zoon, hetgeen dor lag, begint te groenen, en ook de tijd zal hier eens voor alle landen rozen baren. - Kom, neem uw glas op en drink op de volkomene herstelling der oud bisschoppelijke vrijheid.’ - Hetgeen de schoonzoon hierop antwoordde, kunnen wij kortheidshalve, niet afschrijven: - vervolgens klonken zij op de volkomene bevrijding, en de blijde echtvereeniging van alle Celbewoners. -
Ons jammerde het, dat het aardige Dicht- en Zangstukje van claudius, Bladz. 173 voorkomende, bij de vertaling zoo veel verloren heeft. - Wij wijten dit den Vertaler niet, die voor zijne taak berekend is; maar zulk een naif, eenvoudig, gevoelig stukje kon niet vertaald worden, zonder veel van het naive en oorspronkelijk schoone te verliezen. - Wij zouden daarom, bij het voorkomen van dergelijke Dichtstukjes in een te vertalen beek, dezelve liever met andere, daarmede meer of min overeenkomende, uit onze beste Dichters verwisselen, dan dus overzetten.
| |
| |
- Dit gezegde is niet alleen betrekkelijk het onderhavige Dichtstukje en dezen Vertaler; maar het is een algemeen gezegde. - Doch elk zijn smaak en vrijheid! |
|