| |
| |
| |
Uittreksels en beoordeelingen.
Sermons sur divers Textes de l'Ecriture Sainte, par feu Mr. Sebald Fulco Jean Rau, Chevalier, etc. Tome III. à Leide, chez S. et J. Luchtmans, 1811 441 Pagg. Gr. Octavo. Le prix est ƒ 3-12-:
Dat is:
Leerredenen over verscheidene plaatsen der H. Schrift, door wijlen den Heer s.f.j. rau, Ridder, enz. Derde Deel. -
Het lijden en de kruisdood van onzen Heer en Zaligmaker jezus christus is en zal steeds zijn het geliefdste en dierbaarstë voorwerp der Godsdienstige overdenkingen van alle ware Christenen, die met den grooten Apostel van jezus, paulus, niets begeeren te weten, dan jezus christus, en dien gekruist. Uitleggingen van het Evangelisch geschiedverhaal van dit lijden, Christelijke Leerredenen, die hun christus, lijdende en gekruist, voor oogen schilderen, en hen tot geloof in hem opwekken, als den borg van het betere verbond, als den middelaar gods en der menschen, die de wereld met god verzoend heeft, door, als het Godslam, dat voor ons geslagt is, onze zonden te dragen op het hout, en, hij regtvaardig, voor ons onregtvaardigen te lijden, zijn hun welkom. Wordt hun de liefde van christus, die zich zelven dus om onzen wil vernederde tot den dood, ja tot den kruisdood, op deze wijze gepredikt, zij worden daardoor tot vurige wederliefde gedrongen, om te oordeelen, dat, indien één voor allen gestorven is, zij dan allen gestorven zijn, en dat hij voor allen gestorven is, opdat zij, die leven, niet meer voor zich zelven zouden leven, maar voor hem, die voor ons gestorven en opgewekt is. Wanneer deze dingen door eenen in kracht van zeggen, in vuur des harte uitmuntenden leeraar hun worden voorgedragen, mondelijk of schriftelijk, zal de genade van god, daarin verheerlijkt, dat hij zijnen eeniggeboren Zoon voor ons heeft overgegeven, hen ledig noch onvruchtbaar laten, maar de vermaningen van zoodanigen Leeraar, uit dit lijden van christus afgeleid, christus, hun, ook in zijn lijden, als een voorbeeld voorgesteld, zullen kracht oefenen op hun zedelijk bestaan, en hun geloof en liefde voor jezus,
die
| |
| |
hen lief heeft gehad tot in den dood, zullen hen, onder Gods zegen, vruchtbaar doen zijn in alle waarlijk goede werken.
Alle beminnaars van het echte Christendom zullen daarom, met genoegen, dit Deel der Leerredenen van wijlen den Hoogleeraar rau ontvangen, en den vetzamelaar en uitgever danken, dat hij eenen Bundel Leerredenen hun niet onthouden heeft, welke Lijdensstoffen behelzen. Zij zijn veertien in getal, en behelzen de volgende onderwerpen: De eerste als eene inleiding tot het lijden van jezus, over joann. XII: 20-30. De tweede, insgelijks voorbereidend: de maaltijd te Bethanie, en het daarbij voorgevallene, joann. XII: 1-8. De derde handelt over het zielslijden van jezus in Gethsemané. Matth. XXVI: 36-46. De vierde stelt ons jezus voor in zijn verhoor bij cajaphas en voor den Joodschen Raad. Matth. XXVI: 57-68. De vijfde beschouwt de verloochening van petrus. Matth. XXVI: 69-75. De zesde: over het eerste verhoor van jezus door pilatus. Joann. VIII: 28-38. De zevende: over de veroordeeling van jezus door dezen Stadhouder. Joann. XIX. 8-16. De achtste: over de kruisiging van jezus. Joann. XIX: 17, 18. De negende: over het gebed van jezus voor zijne beulen. Luk. XXIII: 34. De tiende: over de laatste woorden van jezus aan zijne moeder maria en aan joannes. Joann. XIX: 25-27. De elfde: over de twee moordenaren. Luk. XXIII:
39-43. De twaalfde: over de duisternis. Matth. XXVII: 45, 46, 47. De dertiende: over het vijfde en zesde kruiswoord. Joann. XIX: 28-30. De veertiende: over den dood van jezus. Luk. XXIII: 46.
In het behandelen dezer stoffen gebruikt de Hoogleeraar allezins dat kiesche oordeel, die kracht van zeggen, die echt-christelijke welsprekendheid, die ervarenheid in de schriften, welke hem zoo eigen was, en welke zulken, die gaarn in zijne schriften iets te berispen zouden vinden, in zijne Leerredenen erkennen moeten. Als een Christen-leeraar schaamt hij zich het Evangelie van christus kruis niet, maar roemt in hetzelve, en stelt den gekruisten christus overal op den voorgrond. Deze Leer is, gelijk het behoort, de schering en inslag van zijne Leerredenen. Rau wist, dat er tijden zijn, hoedanige paulus reeds voorzag en voorzeide, 2 tim. IV: 3. wanneer er menschen zijn, die de gezonde Leere niet verdragen:
| |
| |
maar ketelachtig zijnde van gehoor, Leeraars verlangen naar hunne eigene begeerlijkheden, lieden, die hun gehoor van de waarheid afwenden - maar rau deed het werk van eenen Evangelist, en predikte het woord! Als een getrouw Dienaar van jezus, die in de wereld gekomen is, niet om regtvaardigen, maar om zondaars te roepen tot bekeering, predikte hij aan de zondaars in de XIXde eeuw de vergeving der zonde, door het geloof in jezus bloed en dood; en geene andere zedeleer, dan die, welke het geloof, werkzaam door de liefde tot eenen wortel heeft.
Wij verkiezen ter bevestiging van hetgeen wij hier gezegd hebben, de aanmerking van den Hoogleeraar over de oorzaak van jezus zwaren zielestrijd en angst in Gethsemané, uit de derde Leerrede Bladz. 70. hier over te nemen: ‘Laat ons hier een' oogenblik stilstaan, M. Br., en onze opmerking vestigen op hetgeen thans in de ziel des Zaligmakers mag omgegaan zijn. Welke was wel de oorzaak van deze diepe droefenisse, van dezen zieleangst en van deze smart? Had dezelve plaats in de ziel van christus zelve? Doch wat kan deze heilige en reine ziel schromen, daar zij tot haren god nadert? zou zij voor den dood vreezen? Dezen kan zij niet anders beschouwen, dan als den oogenblik van hare zegepraal. Is het dan de smart van welhaast gescheiden te zullen wezen van al wat zij bemint, van eene wereld, die haar streelt? Ach! zij kende deze wereld nooit anders, dan als haren vijand, en zij weet, dat zij hare vrienden slechts verlaat, om die in de eeuwigheid weder te vinden. Is het dan het denkbeeld van de onmenschelijke doodstraf, welke zij zich levendig afschildert? Het is waar, dit denkbeeld moge den Zaligmaker bedroeven, maar zou hetzelve de oorzaak zijn van dien angst, die weldra tot die hoogte zou stijgen, dat hem een bloedig zweet werd uitgeperst? Zou dan de ziel van jezus christus, die zoo groote en zoo standvaste ziel, zwakker zijn, dan die van zoo vele martelaren, die naar den brandstapel snelden als naar een feest? Zou dit edel en edelmoedig hart iets afschrikkends gevonden hebben in het denkbeeld van te lijden voor degenen, die het bemint? Zou die verhevene rede, die de gevaren en rampen nooit beschouwde, zonder te zelfden tijde op de
| |
| |
bronuen en gronden van vertrouwen te letten, zich door verkeerde en overdrevene beelden laten bedwelmen? Neen, de onderwerping zelve, welke hij, te midden van zijnen doodsstrijd en in zijn gebed, ten toon spreidt, de juistheid en schoonheid zijner uitdrukkingen, de zorg, welke hij heeft voor zijne leerlingen, en de vermaningen en opwekkingen, welke hij hun voorhoudt, bewijzen te wel dat hij, gelijk altijd, ook nu zich zelven bezit, en dat, indien zijne ziel van ijzing en verschrikking doordrongen is, zij zich waarlijk in eenen buitengewonen toestand bevond, waarvan wij ons geene volledige denkbeelden vormen kunnen.’
‘Ja, zie hier, wat deze heilige ziel overstelpt - gij weet, gij gevoelt het, in dezen oogenblik, mijne zeer geliefde Broeders, die de geschiedenis van jezus zielenangst met eenige belangstelsing hoort, uw hart predikt het u veel welsprekender, dan ik vermag, - het is, omdat zij zich beschouwt als Borg voor de zondaren, bezoedeld met onze wanorden en schuldig door onze euveldaden.’
‘Vooreerst. De Zaligmaker beschouwt de zonde in het algemeen in derzelver afzigtelijkheid, als eene wederspannigheid tegen het allerheiligste en regtvaardigste Wezen, als eene zwarte ondankbaarheid jegens den besten Vader. Te vergeefs zouden wij den indruk pogen te bevatten, welken dit denkbeeld op de ziel van jezus christus maken moest Vergeefs zouden wij het afgrijzen, waardoor hij in dezen oogenblik werd aangegrepen, willen vergelijken met dat, hetwelk zelfs het bitterste, het meest verscheurende naberouw in onze harten kan verwekken. Helaas, wij, verblind door het vooroordeel, sedert lang gemeenzaam met de zonde, slechts oppervlakkige denkbeelden hebbende van de verschrikkelijke verwoestingen, welke zij veroorzaakt, van de afgronden der ellende, welke zij delft, niet dan van een te zwak vuur blakende voor dien God, dien wij beleedigd hebben, wij kennen niet al de ware zwartheid der misdaad, en wij kunnen ze niet kennen. Maar de altijd heilige, altijd reine ziel van jezus, blakende voor zijnen Vader van eene liefde, welke Engelen zelfs niet bereiken kunnen, ontvangt, als een zuiver kristal,
| |
| |
de afgrijsselijke beelden der misdaad. Zij ziet in elke zonde, waarmede zij beladen is, een bestaan, al de schatten van den toorn des Almagtigen waardig.
Ten tweede, de Zaligmaker stelde zich voor het aantal zonden van al die geloovigen, van die millioenen gekochten uit alle natien, stammen en talen, wier borg hij in dezen oogenblik was. Hij vestigt zijn gezigt op de droevige geschiedenis van het menschdom, en hij ontdekt, van de zonde van adam af tot aan de volëinding der eeuwen toe, hij ontdekt eene ontzettende opeenstapeling van misdaden, van goddeloosheden, van ongeregelde hartstogten, van buitensporigheden, welke in dezen oogenblik de zijne worden.’
‘En thans komt een derde nog veel verschrikkeker voorwerp zijne ziel beroeren. Dit is het denkbeeld der ontzagbare regtvaardigheid van god, welke de straf des zondaars eischt; hij beseft al de vervloekingen der wet, en hij stelt zich dit onuitsprekelijk ongenoegen van een' heilig god voor oogen, die een eeuwig vuur ontstoken heeft, om zijne weerpartijders te verslinden, die hun dezen kreet van wanhoop afdwingt: Bergen! valt op ons en bedekt ons voor het aangezigt van hem, die op den troon is!’
‘Bij al deze afgrijzingen, welke het gezigt van deze doodelijke voorwerpen inboezemde, was eindelijk het denkbeeld gevoegd, hetwelk dezelve tot het uiterste toppunt bragt. Jezus beschouwde zich zelven als den borg, den Zaligmaker van zondaren, in wier plaats hij zich zelven vrijwillig gesteld had. Hij was gekomen, om de zonden der wereld weg te nemen. Hij had gezegd: gij wilt geene offers, ó God! zie, ik kome, om uwen wil te doen. Thans vertoonde zich dit groote werk in al deszelfs ontzettende uitgestrektheid aan zijne oogen.’
‘Het heelal verwachtte dat onuitspreekbaar offer van hem, hetwelk alleen waardig was, aan den Almagtigen geofferd te worden. Hij beschouwt dus zich zelven als het voorwerp van al de verschrikkelijkheden dezer onbuigzame geregtigheid, onder wier slagen alle menschen zouden hebben moeten bezwijken. Hij weet, dat god door zijn lijden moet verheerlijkt worden. De menschheid siddert
| |
| |
op het denkbeeld der straffen, welke haar verscheuren zullen. Misschien omringde de vijand van het menschdom, in dezen beslissenden oogenblik zijne woede verdubbelende, haar met de droevigste en wanhopendste denkbeelden Maar zij, door de Godheid geschraagd, doet nooit gehoorde pogingen, strijdt eenen strijd, waarvan menschen noch engelen een denkbeeld kunnen vormen.’
‘Zoodanig was de oorzaak der hevige bewegingen en der droefheid van jezus, enz.’
Voegen wij hier bij het besluit dezer Leerrede Bladz. 92. ‘Ik eindige deze Leerrede met de gedachte, met welke ik dezelve heb aangevangen: alles wat jezus geleden heeft, heeft hij voor ons geleden! ô Mijne Broeders, welke woorden zal ik gebruiken, om deze woorden diep in uwe harten te prenten! jezus heeft geleden, hij is in doodsangst geweest, hij heeft bloed gezweet voor ons. Voor ons! ja, het is de zonde, welke wij beminnen, die hem in dezen ijsselijken staat gebragt heeft! Hij heeft geleden, omdat hij ons lief heeft. En wij, Christenen, zullen wij zoo groote liefde dan nooit vergelden? Zullen wij in de ongevoeligheid gedompeld blijven? Zullen wij ons, zonder knaging, aan de misdadige vermaken der wereld overgeven? Zullen wij ons leven doorbrengen, als of wij de tranen en het bloed van jezus christus vermenigvuldigen en zijne doodelijke angsten wilden verzwaren? Neen, neen, zondaars het is niet mogelijk, dat gij de goddeloosheid en ongevoeligheid zoo ver zoudt drijven! Beschouwt nogmaals jezus bebloed, verbrijzeld, omdat hij u lief heeft. En indien dit schouwspel u niet roert, indien gij gerustelijk kunt wederkeeren tot uwe wanorden, gaat dan, ondankbaren! Vergeefs heb ik u gepredikt, vergeefs zou een Engel u prediken! Met betrekking tot u, is jezus vergeefs gestorven! Gaat, gaat, ik wacht u op uw sterfbed - de oogenblik nadert, wanneer de drinkbeker, welken jezus gedronken heeft, u aan de lippen zal gezet worden, wanneer uw doodbed uw Gethsemané zal wezen, wanneer uwe ziel bitterlijk bedroefd zal zijn, tot den dood toe!’
‘Doch, zou dit mogelijk zijn, o mijn Heiland!
| |
| |
dat dit het lot van één' onzer zijn zoude, van ééne dezer zielen, wier zorg gij mij hebt toebetrouwd? ach! volmaak uwe barmhartigheid! en, zijn mijne pogingen te zwak, roer gij zelve die harten, welke ik niet roeren kon! Maak, dat wij alle te zamen, doordrongen, verbrijzeld door een opregt leedwezen en berouw, der wereld afsterven, der zonde afsterven! Ja, Heere jezus! wij hebben u lief, wij hebben u lief, gelijkerwijs gij ons hebt liefgehad! Wij zijn bereid, om voor u alles wat ons dierbaar is, alle onze begeerten, alle onze ontwerpen van geluk te verloochenen, en wij willen u vergelden liefde voor liefde, opoffering voor opoffering! Amen!’
Zoo predikte rau, zoo achtte hij, die voor het overige kiesch gehoeg was, om zich, behoudens de waarheid, naar den tijd te schikken, volgens paulus vermaning, te moeten prediken aan de zondaars der XIXde eeuw, wetende, dat de menschen niet zelden ongelukkig genoeg zijn, om zich zelven met ijdele verbeelding te misleiden. Openb. III: 14-22. |
|