| |
Ruth, in vier Leerredenen, vooral, tot vertroosting en bestuur van ongelukkige huisgezinnen en familien. Door Ewaldus Kist, Predikant te Dordrecht. Te Dordrecht, bij A. Blussé en Zoon, 1811. 135 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ 1-4-:
Hoe laag ook sommigen mogen vallen op het boek ruth, zoodat zij zich verwonderen, hoe het eene plaats verkregen hebbe onder de Heilige Boeken; in het oog van eenen welbedachten en verstandigen beoordeelaar zal zich hetzelve van groot belang en waarde vertoonen, niet alleen aangemerkt als een oud familiestuk, behoorende tot de bijzonderheden van het stamhuis van den grootsten der Israëlitische Koningen, david, den Stichter der Dynastie, die tot de wegvoering des volks naar Babel in onafgebrokene erfopvolging den troon van het Koningrijk Juda bekleed heeft, maar ook als een echt en naauwkeurig tafereel van het huisselijk level der Israëliten, waarin wij de
| |
| |
schoonste karakters en voortreffelijkste zedelijke en godsdienstige gevoelens der bedrijvende personen bewondesen, voorgesteld met eene edele eenvoudigheid, zonder de minste opsiering, en zijne echtheid en waarheid door de daarin voorkomende aloude gewoonten en landsgebruiken uit zich zelve betoogende. ‘Eene zeer bevallige geschiedenis’, zegt de Eerw. kist Bladz. 5 ‘die ons bekoort door de goedhartige karakters, die daarin voorkomen, door de edele gevoelens, die zich daarin vertoonen, door de weldadige zorg der Voorzienigheid, daarin op te merken, en door den eenvoudigen, onopgesmukten, natuurlijken en naïven toon, waarop alles verhaald wordt; - eene geschiedenis, die dan vooral regt bevallig wordt, wanneer wij ons geheel in het Oosten en in den ouden tijd weten te verplaatsen, en waarvan het aanstootelijke voor ons Westerlingen, hetwelk hier en daar voorkomt, wordt weggenomen, wanneer wij met de wetten en gewoonten van den tijd, in welken zij voorviel, bekend zijn; en die in aanmerking nemen.’
Den Eerw. kist, gaarn iets willende zeggen tot troost van ongelukkige huisgezinnen en familien, scheen deze geschiedenis van ruth en naomi daartoe zeer geschikt te zijn, als die de goedertierene zorg der Goddelijke Voorzienigheid omtrent eene rampspoedige doch godvreezende familie treffend ten toon spreidt; doch te gelijk oordeelde hij, met grond, dat dezelve dan tot dit zijn oogmerk bepaalder zou geschikt zijn, wanneer zij in het kort behandeld werd, zoo dat men het geheel der geschiedenis gemakkelijk overzien, het treffende en belangrijke daarvan regt gevoelen, en de hoofdleeringen die uit dit belangrijk geheel zelve voortvloeijen, onbelemmerd opmerken kan.
De Dordrechtsche Leeraar heeft dus deze geheele geschiedenis voor zijne gemeente behandeld in vier Leerredenen naar de vier Hoofddeelen, in welke dezelve in de gewone uitgaven verdeeld is. Deze Leerredenen zijn beknopt, bondig en tevens doelmatig, om tot opwekking en troost te dienen voor godvruchtige Huisgezinnen, welke met rampen en wederwaardigheden kommerlijk te worstelen hebben. Zij verklaren zakelijk, bij wijze van omschrijving, den
| |
| |
Tekst, ontsteken aan denzelven het noodige licht ter opheldering der geschiedenis met aanwijzing der gewoonten en zeden van het Oosten, door welke in het oog te houden, alle redenen van aanstoot over dit Boek van esther geheel uit den weg geruimd worden. Het is toch, opdat wij dit eens in het voorbijgaan aanstippen, eene zeer goede aanmerking en getrouwe vermaning van den Eerw. kist, welke hij Bladz. 91. onder de gewigtige leeringen, met welke zijne derde Leerrede verzeld gaat, in de eerste plaats geeft:
‘In het algemeen merk ik hier aan, dat het bij het lezen van den Bijbel hoognoodig is, op de wetten, zeden en gewoonten van den tijd en het land, in welken, en van de natie, voor wélke de Bijbel allereerst geschreven is, acht te geven. - Dat niet in acht te nemen, integendeel den ouden tijd naar onzen leeftijd te beoordeelen, oostersche en westersche zeden met elkanderen te verwarren, dit is de voorname bron van de berispingen en spotternijen met den Bijbel in Deïstische schriften. Dat dan toch onze jonge lieden zich door dezelve niet laten misleiden maar zich veeleer toeleggen op eene grondige kennis der oudheden en der zeden van het Oosten, opdat zij tegen de verregaande, en dikwils domme, misslagen en vergissingen dezer verleiders gewapend mogen zijn.’
Behalve en na de opheldering en verklaring van den Tekst der geschiedenis, verzuimt de Leeraar niet de karakters der bedrijvende personen uit denzelven op te maken en te schetsen. Deze personen zijn bijzonder naomi, hare schoondochter ruth, en de edele boas. Boven allen vertoont deze laatste achtbare man in zijn gedrag de uitmuntendste hoedanigheden en prijsselijkste Godsvrucht te bezitten. ‘Hoe voorbeeldig is boas, als hoofd van zijn gezin!’ De Lezer zal ons wel veroorloven, dat wij dit overschrijven uit de IIde Leerrede Bladz. 55. ‘Schoon welgezeten, ziet hij naar zijnen akker en werkvolk om; zoo ver is hij er van daan, van op zijne zaken geen acht te geven. - Alles gaat bij hem geregeld en in orde voort. - Deftig en achtbaar treed (t) hij zijnen akker op. Geen misbruik van Gods naam heeft hij noodig, om zijne onderhoorigen aan hunnen pligt te
| |
| |
houden. De Heere zij met u! met dezen groet nadert hij hen, en boezemt hun hoogachting en eerbied in. De bescheidenheid des meesters deelt zich aan zijne knechten mede, terwijl hij tevens door minzaamheid en spraakzaamheid zich, zoo wel beminnen, als vreezen doet.’
‘En welk een weldoener is boas niet! Met welk eene minzaamheid geeft hij ruth de vrijheid, om op zijnen akker op te zamelen, en gedoogt niet, dat zij naar elders heenen ga! Hoe zorgt hij, dat haar niets ontbreke! Hoe troost en verkwikt hij haar, door hare ouderliefde te roemen! Hoe doet hij haar aan den maaltijd met zijn gezin vrolijk nederzitten! Hoe dient hij haar zelve spijze en verkwikking voor! Hoe belast hij zijne knechten, om haar ook tusschen de schoven te laten inzamelen! Hoe rust hij niet, voor dat zij met eenen rijken voorraad heenen gaat! Welk eene milde weldadigheid! Welk eene wijze en kiesche weldadigheid tevens, daar hij haar dus weldeed, zonder haar het brood der luiheid te doen eten, en daar de airen als ongemerkt uit de handvollen nedervielen, en zij dus aan hare vlijt scheen te danken te hebben, dat zij aan zijne edelmoedige liefde verschuldigd was! Beminnelijke karakters! O het is eene verademing, het is vreugd, M.H.! wanneer het oog, moede van het beschouwen van zoo veel snoodheid op de wereld, zulke beminnelijke karakters opmerken, en daarop rusten kan.’ -
Laat ons het karakter van boas voltooijen, door ook over te schrijven, hetgeen de Eerw. rist daarvan zegt, naar aanleiding van het gedeelte der geschiedenis in het III Hoofdstuk. ‘Ontdekt gij hier niet in boas, M.H.! allereerst den man, die billijk oordeelt, gevoel van zijnen pligt heeft, en zich een vriend van deugd en regtvaardigheid betoont? - Zijne billijkheid doet hem het bedrijf van ruth van de regte zijde beschouwen. Het maakt indruk op zijn hart. Hij heeft te veel gevoel van zijnen pligt, dan dat hij haren billijken voorslag van de hand zou wijzen. Wat is het, dat hem shiertoe nog des te eer doet besluiten? Het is niet haar (hare) afkomst, want zij was een (e) Moabitische; het is niet haar rijkdom, want zij was arm; maar het is hare uitstekende deugd, die alle zijne stadgenooten kenden; het
| |
| |
is hare liefde tot hare moeder en overledenen echtgenoot, die zelfs in den stap, die (n) zij nu gedaan had, zigtbaar was. Dit wekt zijne liefde op; en echter begeert hij haar niet, indien hij daardoor het regt van een ander, die nog nader aanspraak op haar had, verkorten zou.’
‘Ontdekt gij niet ten tweede in hem den man van voorbeeldige reinheid en onthouding? - In de ure der verleidelijkste verzoeking, blijft hij zijne onschuld behouden, zijn rein geweten geeft hem getuigenis. - Maar heeft hij de vrijspraak van een goed geweten, dan wil hij ook ten derde niet slechts het kwaad zelve, maar ook den schijn des kwaads, vermijden. Hij is zorgvuldig, dat toch zijn goede naam, noch die van eene onschuldige vrouw zou lijden. Dat het niet bekend worde, zegt de bedachtzame man, dat eene vrouw op den dorschvloer geweest is! - Terwijl hij eindelijk haar niet kan laten heenen gaan, zonder weder nieuwe proeven van zijne gulheid en weldadigheid te geven.’
Eindelijk behoort ook nog dit tot het karakter van boas, uit de IVde Leerrede, Bladz. 113. ‘Ontdekten wij hier weder niet in hem, den regtvaardigen man, die uit gevoel van pligt handelt, stiptelijk een ieder het zijne wil geven, en op orde gezet is? - Geheel onderscheiden van vele andere rijken, die hunne betrekking op verarmde bloedverwanten niet zelden ontveinzen en zich schamen, erkent hij integendeel in het openbaar de behoeftige ruth en naomi voor zijne naastbestaanden. Hij erkent ze niet slechts, maar trekt zich ook hare belangen met den grootsten ernst en ijver aan, en rust niet, voor dat hij voor dezelve op de beste wijze gezorgd, en haar volkomen gered heeft. - Geen (e) de minste inbreuk wil hij maken op het regt van den naderen bloedverwant, en niets wil hij aanvaarden van ruth en naomi, voor dat deze hem zijn regt van lossing op de gewone wettige en plegtige wijze had overgedragen. - Maar ook nu aanvaart hij alles, wat te voren aan elimelech heeft toebehoord, en ook ruth, tot zijne vrouw. Hoe veel had hem daarvan kunnen terug houden! hare afkomst uit de Moabiten! hare armoodige omstandigheden! het onderhoud van hare even behoeftige oude moeder! Maar neen! niets laat hij bij hem wer- | |
| |
ken, dan gevoel van zijn pligt, waarin hij nu als de naaste stond, mededogen met ongelukkig gewordene bloedverwanten, en liefde en achting, hem door de alom beroemde deugd van ruth, en hare beminnelijke hoedanigheden, ingeboezemd. - Begeert hij haar dan nu tot zijne Echtgenoote, hij neemt haar niet, dan in den wettigen weg. Alle dingen moeten bij hem in volle orde geschieden. Ten overstaan van de oudsten zijner stad en van het volk, verklaart hij:
‘Ik aanvaarde ruth tot mijne vrouw. Gij zijt getuigen.’
De Eerw. kist heeft ook geenszins verwaarloosd, zijne Toehoorders, nu Lèzers, te doen letten op de sporen en blijken eener wijze en goede Gods voorzienigheid, steeds met liefde werkzaam ten beste der genen, die hem vreezen en blijven aanhangen, maar heeft dezelve duidelijkst ontvouwd, en krachtig aangedrongen.
Eindelijk de leeringen, welke hij uit deze geschiedenis afleidt, en welke natuurlijk in dezelve liggen, bepalen zich voornamelijk tot de behoeften en het geluk des huwelijks, en strekken tot bemoediging, van opregte Godsbelijders, die hij doet opmerken, dat god alle onheilen, welke ben mogten treffen, kan en wil ten beste keeren voor allen, die standvastig op hem blijven vertrouwen. - |
|