| |
| |
| |
De Reizigers door Zwitserland. Ex ingenio quisque suo demat vel addat sidem. Tacitus. Door E.F. Lanthier. Eerste Deel. Met Platen Uit het Fransch vertaald. Te Amsterdam, bij C. Timmer, 1810. In gr. Octavo. 475 Bladz. De prijs is ƒ 3-15-:
Te leur gesteld zoude in zijne verwachting de lezer worden, die dit Boek zich aanschafte, in het vooruitzigt van aldaar eene uitvoerige beschrijving van Zwitserland te zullen aantreffen; althans zoo verre dit Eerste Deel loopt, vinden wij, tot het doen van deze waarschuwing, indien gij wilt, ons verpligt. Het werk is een Roman, in den vorm van Brieven gegoten, die, in der daad, over eenige streken van dat merkwaardige gedeelte van Europa eenige bijzonderheden behelzen, doch het vermelden van de lotgevallen van twee gevlugte Gelieven te voornamen oogmerke hebben, nevens de karakters en verrigtingen van personen, met welke zij in meer of minder onmiddellijke betrekking staan. Al hetwelk verhaald wordt in eenen niet onbevalligen stijl, in eene zuivere taal, en, hetgeen, op verre na, het geval van alle Romans niet is, met zorgvuldige vermijding van hetgeen aan kiesche ooren en kuische harten tot regtmatige ergernis kan verstrekken. Zie hier het hoofdzakelijke beloop zoo verre dit Eerste Deel strekt.
Adolphe delmont is een jongeling van goeden huize en aanzienlijk vermogen te Lijon; hij heeft eenen broeder, ouder van jaren, met welken hij briefwisseling houdt. Hij is verliefd op blanche bertaut, eenige dochter van een vermogend man in diezelfde stad, die eene zuster heeft, Mevrouw de saintomer, met welke zijne dochter de betrekking van bloedverwantschap en hoogachting door gestadige briefgemeenschap voedt. Alles is, met des Vaders toestemming, geregeld, dat het huwelijk tusschen de twee gelieven eerlang zal gesloten worden. Eene looze be driegster, philippine bonnard wandsirden, nevens
| |
| |
haren even snooden broeder marcus antonius bonnard, van elders te Lijon gekomen, die den reeds hoogbejaarden bertaut in zijne strikken weet te lokken, doet dit ontwerp in duigen vallen, door haren Echtgenoot te bewegen, en ten aanzien van zijne dochter, tot het aangaan van een huwelijk met delmont, van gedachten te veranderen, en dezelve voor haren broeder te bestemmen; waarop adolphe en blanche heimelijk de vlugt nemen, en zich naar Geneve begeven, van waar zij, adolphe aan zijnen Broeder, en blanche aan hare Tante, Mevrouw de saint-omer, berigten doen toekomen. Hoofdzakelijk loopen deze brieven over korte reistogten, welke zij, van tijd tot tijd, in de nabuurschap van Geneve, of ook wel verder naar eenige gedeelten der Zwitsersche gebergten doen, van welke zij beschrijvingen mededeelen. Tot zoo verre loopt dit Eerste Deel, aangaande hetwelk wij nu het een en ander gaan vermelden.
Blanche, adolphe en Mevrouw de saint-omer bezitten allen, in hare post, voortreffelijke hoedanigheden van verstand en hart. Dat geene jeugdige losheid, maar onverwinnelijke afkeer van het huwelijk, hetwelk haar met bonnard werd opgedragen, de reden was van hare vlugt uit het vaderlijke huis, toonde zij, in den Eed, welken zij, ter gelegenheid van hun vertoeven in zekere plaats, eer zij Geneve bereikten, van haren Minnaar vergde, in eene kerk, in welke zij de Mis hoorden, getrouw te zullen zijn aan de wetten der kuischheid, en zijne vriendin altoos te zullen eerbiedigen; welke Eed even heilig gehouden werd als plegtig gedaan was. Mevrouw de saintomer kenmerkt zich, zoo wel door hare verkregene kundigheden als door haar gezond verstand. Even afkeerig als hare nicht van derzelver huwelijk met den snooden bonnard, had zij in de vlugt der Gelieven bewilligd. Van hier dat zij, van wegen het vroeg overlijden van hare zuster, de opvoeding van blanche op zich genomen hebbende, vervolgens niet naliet, over de vorming van derzelver verstand en hart het oog te laten gaan. Zie hier, ten blijke daarvan, eenige der onderrigtingen, welke zij, om de letteroefeningen harer nicht te regelen, terwijl deze met haren Minnaar zich te Geneve onthield, aan haar deed toe- | |
| |
komen; met eenige bekortingen zullen wij daarvan het voornaamste overschrijven. In den twee en twintigsten Brief schrijft zij onder anderen, het volgende:
‘Het verheugt mij, lieve nicht! dat uw leeslust van dag tot dag sterker wordt! het zijn vruchtboomen, welke gij rondom u plant, die u bloemen in uwe lente, en vruchten voor uw overige leven zullen aanbieden.
Mevrouw de ver***, welke opstaat om haar toilet te maken, en zich naauwelijks den tijd vergunt om te eten, om des te spoediger wederom aan de kaptafel te zitten, zeide eens tegen mij: “Mevrouw! wat zijn de dagen lang, en wat is het leven kort!” - Laat ons trachten bezig te zijn, en de dag zal ons minder vervelen, en het leven ons langer voorkomen. Ik heb dikwijls gedacht aan het voordeel, dat de lieden van letteren boven die, welke naar den smaak leven, genieten. Deze laatsten moeten het vermaak duur koopen. Om de buitenlucht inteädemen hebben zij paarden en rijtuigen; om eene uitspanning te hebben, schouwburgen, danspartijen en talrijke gezelschappen noodig: op het land vorderen zij paleizen, parken, standbeelden, marmeren waterkommen, enz. De geleerde, daarentegen, behoeft, om gelukkig te zijn, niets dan zijne pen en zijne boeken. Een verblijf op het land, eenige boomen, eene beek, zijn genoegzaam voor zijne wenschen. Het geen ik hier van den geleerden zeg, kan op een ieder, die eenige bezigheid, of eenen heerschenden smaak heeft, toegepast worden: en welke neiging is gemakkelijker te voldoen dan den leeslust! en welke wetenschap is nuttiger dan het welbesteden van den tijd! Het zij verre van mij, dat ik, vooral van een jong meisje, zou vorderen, om, gelijk sommige geleerden, op elk oogenblik van haar leven, om zoo te spreken, gierig te zijn; neen, ik ben voor het gemak in alles. Maar zie hier mijne grondstellingen wegens het gebruik van den tijd: zich vermaken of bezig te zijn, en na volbragten arbeid te rusten.’ -
‘Omtrent de wijze naar welke gij uwe letteroefeningen moet inrigten, kan men geene algemeene regelen voorschrijven. Bij sommigen moet het ver- | |
| |
nuft langzaam gaan, terwijl een levendiger geest aan zekere leerwijze gebonden zijnde, al zijn vuur verliezen zou. - - Gij moet u, wanneer gij leest, eene zekere bedoeling voorstellen; volg, de geschiedenis lezende, den loop der gebeurtenissen, de orde der chronologie. Om den inhoud van een boek in uw geheugen te bewaren, moet gij er met uwe vrienden over spreken. Onderzoek met hen de feilen en de schoonheden van het werk. Spring liever van het eene boek op het andere.’ (Dit strookt niet met hetgeen volgt; denkelijk zal de schrijver, in de plaats van liever, hetgeen men hem doet zeggen, niet gezegd hebben): ‘de onstandvastigheid in 't lezen is als de onstandvastigheid in de vriendschap; met deze blijft men zonder vrienden, met gene zonder onderwijs.’
‘De lieden naar de ton doorloopen een boek, gelijk sommigen gewoon zijn te reizen, zonder opmerkzaamheid, zonder eenig gevolg om landen te zien; en alles wat zij zien valt in het vat der Danaïden. Opmerkzaam lezen is eene beek, welke de landstreek, door welke zij stroomt, vruchtbaar maakt. Ik vorder echter niet, dat gij u aan een enkel voorwerp bepalen zult: deze wijze zoude uwen geest verstompen; zij komt, noch met uwe jaren, noch met uwe sekse overeen. Men kan zich met hart en ziel aan eene wetenschap verbinden, maar deze verbindtenis verbiedt ons niet met vrienden omtegaan. Ik herinner mij, dat ik, de geschiedenis beoefenende, in het lezen van spreukjes en romans eene uitspanning vond. Thans, op mijne jaren gekomen zijnde, en van dag tot dag nader bij het graf komende, heb ik eene keuze van boeken, zoo wel als van vrienden gedaan: weinige boeken en weinige vrienden moet het grondbeginsel van den wijzen zijn. - -
Ik kan u niet genoeg aanraden om beredeneerde uittreksels te maken, die rekenschap geven van het werk, van deszelfs plan, schoonheden en feilen. - Ik heb aan vele jonge vrouwen dien raad medegedeeld, doch de meeste willen liever lezen dan denken. - Verder raad ik u dagelijks, al waren het ook maar eenige regels, te schrijven, zelfs
| |
| |
nu en dan een versje te maken, gelijk men een liedje zingt, zonder u iets daarop te laten voorstaan, alleen, om u te vermaken. Bewaar die rhapsodiën zorgvuldig bijeen; herlees dezelve na eenigen tijd; dan zult gij uwe misslagen, uwe zwakheden, maar ook uwe vorderingen opmerken, en door deze vergelijkingen zult gij uwen smaak vormen; naderhand kunt gij, in een auto-da-fé, uwen jaarlijkschen arbeid verbranden.’
‘Eene der voornaamste klippen (vervolgt Mevrouw de s.o.) welke onze sekse zorgvuldig te vermijden heeft, is de zucht om veel te weten; coquetterie van den geest is alleen op uitwendigen luister gesteld. De kunst, zegt montaigen, is in sommigen een schepter, in de anderen eene gekskap. Het licht der kunst moet onze ziel ophelderen, niet verblinden, ook de oogen van anderen niet vermoeijen. In de leerzieke ijlhoofdigheid mijner jeugd leerde ik, zoo goed en zoo kwaad als ik kon, het Latijn, doch ik hield zulks verborgen.’ - -
‘Wij hebben geen tijd genoeg om alle de boeken te doorlezen, al hadden wij ook, gelijk de bewoners van het paradijs van mahomet, 70,000 hoofden en 70,000 paar oogen. Bepaal uwe leesoefeningen even als uwe wenschen. Zoutelooze en onnuttige boeken zijn even als slechte wijnen; zij bederven den smaak, en zijn, deze voor de gezondheid des ligchaams, gene voor die van den geest, nadeelig. Oefen u in de aardrijkskunde, die wetenschap is de begrijpelijkste voor vrouwen; maar overlaad uw geheugen niet met een mengelmoes van bijzonderheden eener wetenschap, die zoo ijdel als nietsbeduidend zijn. Oefen u in de kennis der hoofdsteden, der rijken, der zeden en in de voortbrengselen der onderscheidene gewesten; het is goed dat men het huis kent, waarin men woonachtig is. Ook prijs ik u de beoefening der natuurkunde aan; men heeft slechts een paar goede oogen noodig om daarin eenige kennis te verkrijgen. Laat de bovennatuurkunde aan diepzinnige dweepers over: zij is de roman van de ziel. Ik vergelijk de bovennatuurkundigen bij den Heer donquichot, die windmolens voor reuzen, eene lompe boerin voor Venus aanzag. - Lees weinig, en overdenk het gelezene. - Eene te
| |
| |
uitgebreide letteroefening is niet met de bevalligheden overeentebrengen; de kennis der vrouwen moet slechts een schemerlicht, zacht voor het oog en aangenaam voor de ziel zijn.’
Thans deelt Mevr. de s.o. aan hare nicht eenige regelen mede, haar gegeven in eenen brief, door den Heer de voltaire aan haar geschreven, om welke over te nemen wij geene ruimte over hebben. Eenige onderrigtingen aan blanche voegen wij er nog nevens. ‘Ik keur zeer goed dat gij vermaak in de teeken- en schilderkunst vindt, zonder uwen tijd daar aan opteofferen, om een zeer middelmatig kunstenaar te worden. Wat het dansen betreft, ik ben geene liefhebster van iets, dat veel tijd en moeite kost, en na eenige jaren vergeten moet worden. -
Ik behoef u niet aantebevelen, dat gij nimmer in de wereld met uw vernuft pronken moet; de aanhoudende zucht om te behagen verkoelt en verkleint de ziel, en geeft aan den geest eene bijzondere wending, welke de toehoorders mishaagt, behalve nog dat elke verwaandheid hunne eigenliefde vermoeit. Men moet in het gesprek den loop zijner denkbeelden volgen, gelijk een vaartuig, hetwelk men aan den stroom overlaat, en zelden door den roeispaan geholpen wordt.
Uwe gewoonte om uw geheugen door het van buiten leeren van eenige verzen te scherpen, behaagt mij: verzen in onze kindsheid uitwendig? geleerd, vergeet men nooit; zij verstrekken tot eene sieraad van den geest en gaan nimmer verloren. Deze studie, welke ik voor de kinderen de geschiktste oordeel, vormt reeds vroegtijdig hunnen smaak, en gewent hen tot goede uitdrukkingen, en om zuiver en sierlijk te spreken; dit was het systhema van opvoeding bij de Grieken en bij de aloudste volken.’
‘Het is tijd (dus eindigt Mevr. de s.o.) dezen brief te sluiten; mijne wijsbegeerte is zeer spraakzaam. Ik ben even als de goede oude vrouwen, die, een sprookje vertellende, van den hak op den tak springen, en door herhaalde uitweidingen den draad verliezen. Doch voor dat ik eindig beveel ik u deze vier dingen ten sterksten aan: lees om te leeren, om u te vermaken, maar niet om te schitteren; doe wel aan anderen om uw hart te voldoen,
| |
| |
om uwe ziel met blijde herinneringen te vervullen, en niet uit hoop op erkentenis; zorg nog meer voor uwe gezondheid dan voor uwen geest, die slechts de nederige dienaar van het ligchaam is; beschouw het vermaak als een' kortblijvenden gast, welken men zoo goed mogelijk onthalen en bij zich ophouden moet.’
Met eenige uitlatingen hebben wij dezen brief wel willen overnemen, omdat dezelve veel algemeen bruikbaars behelst voor dezulken onzer jeugdige lezeressen, die het onwaardeerbaar geluk nebben van eene beschaafde opvoeding te genieten In twee volgende brieven onderhoudt Mevr. de s.o. hare nicht over de letterkundigen en wijsgeeren, welke zij in hare jeugd, te Parijs gekend had. Een derzelven was helvetius. Het volgende berigt, aangaande dien vermaarden man, vertrouwen wij, zal velen onzer lezeren niet onaangenaam zijn. ‘Ik leerde hem (zoo schrijft zij) bij mevrouw geoffien kennen: ik was jong en, niettegenstaande mijnen romeinschen neus, vrij bevallig, en hij hield veel van aardige vrouwen en koffij. Evenwel, ofschoon zeer beminnelijk, zeer schoon, zeer verleidend, kwam hij mij niet gevaarlijk voor. Hij werd, gelijk buffon, meer door de zinnen dan door het hart weggesleept. De fortuin had hem met 100,000 livres inkomsten, eene schoone gestalte, eene sterke gezondheid, veel vernuft, eene bevallige vrouw, en eene zachte, weldadige en edelmoedige ziel begiftigd: men kan niet meer gaven op eenmaal vereenigd zien. Zijn boek over den Geest verwekte eene ontzaggelijke partij tegen hem. In zijn systhema wil helvetius de zielsvermogens van den mensch bij het physiek gevoel bepalen, en wat meer is, hij beweert, dat de mensch, in alle zijne verrigtingen, alleen door zijn personeel belang gedreven wordt. Deze gevaarlijke wijsbegeerte,’ merkt Mevr. de s.o. te regt aan, ‘onteert de menschheid. Op zekeren dag mij met vleijerijen overladende, liet hij zich eene soort van liefdesverklaring ontsnappen, doch ik voerde hem te gemoet: “De vrouwen, mijnheer! lezen ook uwe werken; door een' tempel aan de wijsbegeerte opterigten, hebt gij het altaar der
ligtgeloovigheid omvergeworpen.”’
| |
| |
‘Men heeft mij de aanleidende oorzaak der oorsprong van het geluk zijner familie verhaald. Helvetius, zijn grootvader, een Hollandsch Geneesheer, was te Parijs gekomen, om, volgens zijn zeggen, het merkwaardige in die wereldstad te bezigtigen, zonder eenig plan om er zich nedertezetten, misschien om de door zijn grootvader zamengestelde, doch weinig in trek geweest zijnde, poeders, te slijten. Hij verbond zich aan een' drogist, die hem de ipecacuanha wortel uit Brazil, als een specifiek middel tegen de loop aanprees. Helvetius nam de proef daarvan in het hospitaal, met een allergewenscht gevolg. Verzekerd van de onfeilbaarheid dezes geneesmiddels, maakte hij hetzelve bekend, zonder nogtans de daarbij gebruikte drogerij te noemen; hij genas allen die met de loop bezocht waren en zich tot hem vervoegden. Lodewijk XIV. kocht hem zijn geheim voor duizend louis af.’
Nog veel, zeer veel lezenswaardigs zouden wij uit deze Brieven kunnen, en ook gaarne willen, overnemen. Zoo zouden wij wel een verslag willen doen, aangaande den snooden bonnard den vader, en diens even snoode kinderen philippine en marcus antonius, wier bedriegerijen in den vijf en twintigsten Brief verhaald worden, en van welke de eerstgenoemde (philippine) den ouden bertaut in zijne strikken wist te lokken. Ook zoude ons wel de lust bevangen, om adolphe en blanche, nevens Lord ellis en diens echtgenoote, welke zich insgelijks te Geneve onthielden, en met onze reizigers gemeenzaam verkeerden, op derzelver springtogtjes, naar de ommestreken van Geneve, te verzellen. Het vermaarde Ferney, verblijf van den wereldberoemden de voltaire, zouden wij, met onze lezers, wel willen bezoeken. Maar ons verslag is reeds breed genoeg uitgedijd. Het tweede Deel, hetwelk reeds het licht ziet, zal ons ruime stoffe opleveren, om, uit dit aangename en lezenswaardige Werk, onze lezers op eenige merkwaardige bijzonderheden, Zwitse land meer onmiddellijk betreffende, te onthalen; waarmede wij hopen, niet lang te zullen dralen. Tot zoo lang, derhalve, zullen wij de pen nederleggen.
|
|