over het getal der Engelen bij de opstanding van christus, schijnt een Casus pro amico te zijn. Trouwens, na het lezen van hetzelve zal elk met het oordeel van den Redacteur moeten instemmen, dat ‘de Schrijver van hetzelve te veel bij beuzelingen blijft hangen, te veel hecht op deze of gene kleine onderscheidingen, welke bij de verschillende verschijningen plaats hadden; en uit het oog verliest, 't welk reeds door michaelis is aangemerkt, dat men ook die onderscheiden Engelverschijningen niet met elkanderen moet verwarren.’ Het is, ter eere van het Magazijn, te hopen, dat de Redacteur zich ten minste niet dikwerf in de noodzakelijkheid zal bevinden, om aan eenen vriend soortgelijk genoegen te geven.
Het volgende Vertoog van van der ploeg, gedagteekend Creveld 1804. Gedachten over eene algemeene verëeniging onder de Protestantsche Christenen, zal, zoo ten aanzien van de belangrijkheid des onderwerps als van den vorm en inrigting, meer behagen. Wij althans hebben het met genoegen gelezen. De Schrijver stelt zich twee zaken voor aan te toonen, te weten: I. De bedoelde vereeniging is niet mogelijk. II. De algemeene vereeniging der Protestanten, indien zij al mogelijk ware, zoude nadeelig en thans vooral geheel ondoelmatig zijn. Wij verwachten en verlangen naar dat gelukkig Tijdstip, wanneer het zijn zal: Eén Kudde, één Herder, maar zijn tevens voor ons zelven overtuigd, dat ook hier toepasselijk is het woord des Heeren tot zerubbabel: zachar. IV. 6. Niet door kracht, noch door geweld, maar door mijnen Geest, zegt de Heer der heerscharen.
Eene zeer goede uitlegkundige Verhandeling: Proeve eener verklaring van Hebr. XII. 22-24, maakt het vierde Vertoog in dit Stukje uit. Het zij ons geoorloofd bij deze gelegenheid aan onze Lezers te herinneren de zeer aannemelijke opheldering van wijlen den Hoogleeraar rau over deze plaats in het Tweede Deel zijner Leerredenen, dat namelijk paulus, gelijk hij in vs. 18-20, zijne beelden ontleend had van de komst des Israëlitischen volks bij Sinaï, en de ontzettende omstandigheden, onder welke hun van dien berg de Goddelijke Wet werd afgekondigd, dus in