| |
Gedenkwaardigheden uit de Geschiedenis der Kerkhervorming in de Zestiende Eeuw, door Johan Georg Muller, Hoogleeraar te Schafhausen. In twee Deelen. Eerste Deel. Uit het Hoogduitsch vertaald, en met Bijvoegselen van den Vertaler vermeerderd. Te Utrecht, bij Paddenburg en Zoon. 380 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ 3-:-:
Van het jaar 1803 tot 1806 gaf de Hoogleeraar j.g. muller een Werk in vier Deelen uit, onder den titel: Reliquien of overblijfselen van de oude tijden, zeden en gewoonten. Van dit Werk bevat het Derde en Vierde Deel: Gedenkwaardigheden uit de Geschiedenis der Hervorming. Men heeft, om redenen, goedgevonden de vertaling van het Derde Deel des oorspronkelijken Werks in de eerste plaats te ondernemen, terwijl men belooft, dat het Vierde Deel van het oorspronkelijke of het Tweede Deel der vertaling in Lentemaand 1810 zou worden uitgegeven, hetwelk echter, zoo veel wij weten, tot hiertoe niet geschied is.
Het oogmerk van den Schrijver is, volgens zijne Voorrede, ‘niet zoo zeer nieuwe historische ontdekkingen over enkele omstandigheden van de geschie- | |
| |
denis der Hervorming den geleerden mede te deelen: maar veel meer door eene nieuwe zamenstelling der (grootendeels) bekende berigten, (welke hij zoo veel mogelijk uit echte bronnen schepte,) de Hervorming deels te regtvaardigen, deels den onverwachten gang derzelve, uit het gedrag der daarin belanghebbende partijen, met de meestmogelijke onpartijdigheid te verklaren, en eindelijk daar uit en hare grondstellingen en gevolgen, inzonderheid uit de wijze, hoe zij op onderscheidene plaatsen op onderscheidene wijzen ingevoerd werd, lessen af te leiden, die in ons, tot hervormen zoo zeer genegen, tijdperk, niet nutteloos zullen zijn.’ -
Men zal hier derhalve geene volledige aaneengeschakelde geschiedenis der Hervorming verwachten; dit lag niet in het plan des Schrijvers. Hij wil alleenlijk, uit deze geschiedenis enkele karakteristieke trekken voordragen; voorts is het hem te doen, om de waarheid der geschiedenis, door welke onwederlegbaar bewezen wordt: ‘dat toenmalig ongehoord verderf der Kerk eene Hervorming noodzakelijk maakte; dat men op den weg was om eene regt goede te maken; dat men echter van de zijde der hoogere standen, terwijl men den sterken stroom, in plaats van denzelven te leiden, die veel liever wilde doen terugkeeren of uitdroogen, denzelven zoo hoog liet opzwellen, dat hij hier en daar ook vruchtbare velden en bewoonbare gebouwen met zich voortrukte; dat eigenzinnigheid, trotsheid en eene baatzuchtige, omtrent het ware voordeel verblindende, de waardij der waarheid gering schattende staatkunde, het meeste goede weder verhinderd, en de groote, schadelijke, onheelbare scheuring voornamelijk veroorzaakt hebben, welke voor Duitschland in elk opzigt zulke treurige gevolgen gehad heeft.’ -
De Schrijver geeft overal blijken van zijne onpartijdige waarheidliefde en naauwkeurigheid in het beschrijven van die Bijzonderheden der geschiedenis, welke tot zijn oogmerk behooren; hij heeft de bronnen zelve geraadpleegd, en inzonderheid gebruik gemaakt van eene verzameling van nog nooit algemeen gemaakte kleine Handschriften uit den tijd der Hervorming, welke 185 echte akten en brieven van belang bevat,
| |
| |
en in zekere Bibliotheek te Schafhausen voorhanden is, behalve van nog andere ongedrukte stukken; hij haalt dezelve in het oorspronkelijke Werk aan in de taal, waarin zij geschreven zijn, de Latijnsche en Fransche, doch de Nederlandsche Vertaler heeft geoordeeld, zijn Werk meer voor algemeen gebruik geschikt te zullen maken, indien hij deze aanhalingen in het Nederduitsch vertaalde, gelijk hij werkelijk gedaan heeft.
Na eenige algemeene aanmerkingen over de Geschiedenis der Hervorming; welke als eene Inleiding tot dit Deel kunnen beschouwd worden, ontmoet men in hetzelve de volgende Vertoogen: I. Tijdperken der Hervorming, welker eerste beginselen behooren in het jaar 1517 en volgende jaren; toen ‘de naauwgezetvrome ootmoedige luther door ongezochte omstandigheden en het gevoel van zijn pligt aangespoord en genoodzaakt werd, het werk te beginnen, welks omtrek en uitslag hij in het begin niet van verre vermoedt. Verlaten van alle menschelijke hulp, altijd in het oogenblikkelijkst doodsgevaar zwevende, biedt hij zich gewillig der waarheid ten offer aan, en wil, in den edelsten ootmoed des harte voor niet meer aangezien zijn, dan voor haar werktuig, voor haren spreker. “Uwe zaak en eere, Heere jezus christus! niet onze, maar uwe is het!” is tot den laatsten adem zijnes levens, zijne ernstig gemeende, diep gevoelde zinspreuk. Het dol, trots (ch) en onvoorzigtig gedrag zijner tegenstrevers geeft hem eindelijk zelf de wapens in de hand en ontvonkt zijnen moed.’ - Dit vertoog loopt van Bladz. 13 tot 16.
II. Algemeene behoefte eener Kerkverbetering, Bladz. 17-43. alwaar de toestand en het diep verval des Christendoms, en de daaruit ontstane bijna algemeene wensch en verwachting naar en van eene Hervorming naauwkeurig beschreven wordt.
III. Grondstellingen van de leer der Protestanten, of gelijk het oorspronkelijke heeft van het Protestantismus, Bladz. 44-108. ‘Dat de H. Schrift,’ zegt de Hoogleeraar muller, Bladz. 63. ‘de eenige genoegzame en volkomene regel des geloofs zij, en alles in zich behelze, wat den mensch tot zijne zaligheid te weten noodig is: dat de Christenen
| |
| |
niet verbonden zijn, eenige andere Godsdienstleer voor waar aan te nemen, dan die op de uitdrukkelijke woorden van jezus, de Apostelen en Profeten berust: dat geen mensch en geene vergadering van Leeraren uit zich zelve het regt hebbe, nieuwe geloofsartikelen voor te schrijven, of in Godsdienstige zaken onfeilbaar zij: dat de vrijheid van het geweten en het eigen onderzoek der Godsdienstwaarheden niet tot eenen enkelen stand beperkt zij, maar elken geloovigen, hij zij Leeraar of Leek, volgens de Christelijke vrijheid toekome: dat alle de genen, die, afgezien hebbende van alle leeringen en geboden van menschen, de leer van jezus en de Apostelen geloovig aannemen, zich daar op getroost verlaten, en eenen dit geloof waardigen wandel leiden, zij mogen uitwendig den naam eener kerkelijke gezindheid (gezindte) voeren, zoo als zij goedvinden, de eenige, ware, algemeene (Katholijke) Christelijke Kerk uitmaken: dat daar de ware Kerk van christus is, waar het woord van god zuiver verkondigd, de Sakramenten naar de instelling van christus bediend, en het ambt der Sleutelen waargenomen wordt: - dit waren de grondstellingen, in welke alle Protestanten overeenstemden. Zulk een onwankelbaar, van menschen onaf hankelijk gezag, beweerden zij, moet men in de Christelijke Kerk hebben, of zij verliest haar (haren) grondslag en hare vastigheid; daar menschelijke Leeraren zich dikwijls tegenspreken, en de Wijsgeerte, welke men dikwijls den meer opzien makenden naam van vernuft (rede) geeft, hare denkbeelden en grondstellingen met elk tijdperk verandert. Alles, wat buiten de Schrift, van den Paus, de Kerkvergaderingen of bijzondere Kerkleeraren te gelooven of te doen voorgeschreven wordt, ofschoon het ook goed gemeend mogt zijn, is menschelijke vinding, en geeft het geweten noch zekerheid noch
rust.’ -
IV. Wijze van Kerkhervorming: Deze was, deels in Monarchale, deels in republikeinsche Staten, zeer onderscheiden, en meestal hing het gevolg der voorgenomene verbetering voor vele volgende eeuwen daarvan af; gelijk hier uit echte bescheiden geschiedkundig wordt aangewezen.
| |
| |
V. Middelen ter bevordering der Hervorming. Hiertoe worden gebragt de uitvinding der Boekdrukkunst, de Overzettingen des Bijbels in de Landtalen, enz. enz.
Het overige van dit Deel behelst een Aanhangsel van historische Nalezingen ter bevestiging en opheldering van de verhandelde hoofdzaken, bestaande in de volgende Vertoogen: I. Verval van den godsdienst en der zeden. II. Aflaat. III. De Augsburgsche Confessie in den jare 1530. IV. Getuigenissen der waarheid. V. Van het lot der kerkelijke goederen. VI. Luther van zijne vertaling des Bijbels. VII. Frederik myconius. Eindelijk wordt dit Deel besloten, met eene Verhandeling des Schrijvers, door hem reeds in het jaar 1800 uitgegeven: Over een woord, hetwelk frans I van de gevolgen der Kerkhervorming zou gezegd hebben. Deze Koning zou, namelijk, eens gezegd hebben: ‘Deze nieuwigheid doelde op niets anders, dan op de omvérwerping der Goddelijke en menschelijke Monarchie.’ Van dezen blaam wordt de Hervorming door onzen Schrijver, in dit Vertoog, mannelijk vrijgepleit. -
Wij nemen, met betrekking tot dit Werk, zoo uit hoofde van het onderwerp, hetwelk behandeld wordt, waarbij elk Protestant belang heeft, als wegens deze behandeling zelve, gaarne de woorden over van eenen Hoogduitschen Beoordeelaar van hetzelve, reeds aangehaald in de Voorrede van den Vertaler, Bladz. IX: ‘Wij bezitten, bij al den rijkdom in het vak der Kerkhistorische Letterkunde, geen boek, dat voor een gemengd publiek, [of menschen van allerlei stand], zoo zeer geschikt is, als dit: en ieder weldenkend Protestant behoort er zijn werk van te maken, om hetzelve in zijnen kring, zoo veel mogelijk, lezers te verschaffen.’ Wij verlangen, om die reden, ook zeer naar de voortzetting der vertaling, hopende, dat dit Eerste Deel aftrek genoeg zal hebben, om de Uitgevers daartoe aan te moedigen.
De Vertaler heeft zijn werk wel verrigt, en verdient lof, dewijl hij, zich niet met het bloot vertalen vergenoegende, verscheidene aanmerkingen bij het Werk gevoegd heeft, sommige van welke men hier wel misschien niet verwacht zou hebben, maar welke
| |
| |
over het geheel ons zijn voorgekomen, geschikt voor de behoefte van onzen tijd, en der overweginge waardig. Wij hebben wel eenige misstellingen en onachtzaamheden meenen te ontdekken, in taal en spelling, doch willen daarvan niet gewagen, alleen willen wij, in het voorbijgaan, eene zinstorende misstelling op Bladz. 198 doen opmerken, alwaar frederik II, of de wijze, Keurvorst van de Palts genoemd wordt, voor: Keurvorst van Saksen. |
|