Iets over de Antikritiek tegen de Recensie van het Eerste Deel der Gedichten van H. Tollens, C.z. geplaatst in de Hedend. Vaderl. Bibliotheek voor het jaar 1811, No. IV, Bladz. 162, voorkomende in den Recensent, ook der Recensenten, VIde Deel, No. 5, Bladz. 181.
De Heer K.P., welke een Antikritiek tegen onze Recensie op het Eerste Deel der Gedichten van den Heere h. tollens, c.z., in den Recensent, ook der Recensenten, VIde Deel, No. 5, geplaatst heeft, houde het ons ten goede, dat wij op dezelve niets antwoorden; wijl er geene verdediging, hoegenaamd, tegen onze opgegevene bedenkingen in gevonden wordt, en de toon en stijl, waarin dezelve gesteld is, eene gevoeligheid aantoont, die ons geheel ongeschikt voorkomt, om onderwerpen van dezen aard te behandelen, zonder gevaar te loopen van in eenen ijdelen en tot niets dienstigen pennestrijd te vervallen. Zoo echter de Heer K P. op een' meer bescheiden' toon, onze bedenkingen gelieft te ontzenuwen, zullen wij gaarne, mits op goede gronden overtuigd wordende, zijn beter oordeel toevallen; doch zoo niet, het beslissend oordeel over datgeen, waarin wij van meening verschillen, aan het geheel enpartijdig Publiek overlaten.