‘Malvina bezat die inschikkelijkheid, welke de beleefdheid wel nabootst, doch welke zij niet bereikt: het was niet met moeite, of uit kracht van berekening (niet gedwongen of met gemaaktheid, of in gevolge van eenige berekeningen), dat zij haren smaak naar dien van anderen voegde, (;) maar zij deed dit, omdat het beeld des vermaaks (,) het welk anderen genoten, zich altijd voor haren geest vertoonde, voor dat zij om haar eigen vermaak dagt (ch).
Malvina verpligtte een' vreemdeling (,) zoo als men een' vriend dient: maar terwijl zij hare vrienden diende, vond zij nog iets beters voor hun (hen). Men moest in der daad dierbaar aan malvina geweest zijn, ja, men moest Milady sheridan (malvina's betreurde vriendin) zelve geweest zijn (dit twee maal geweest zijn hindert de welluidendheid) om de vriendschap in alle (al) hare uitgestrektheid te kennen. Die vrouw alleen, aan welke zij den naam van vriendin gegeven had, kon zeggen, dat zij waarlijk bemind was geworden, wijl (dewijl) zij dat gevoel had ingeboezemd, in onze dagen onbekend, hetwelk zijn vermogen zonder berekening, en zijn leven zonder moeite opoffert.
Om een einde aan de schets van het beeld van malvina te maken, zal ik niet van hare goedaardigheid spreken, (;) want dit onderwerp zou onuitputtelijk zijn: ik zou nimmer genoeg dat heimelijk en liefelijk welbehaǵen geprezen hebben (,) het welk zij schepte in de bevordering van het geluk haars evenmenschs (evenmenschen: maar waarom niet liever het meervoud?), noch hoe een langdurig genot van dat vermaak haar hart daar voor (daarvoor) van dag tot dag meer gevoelig maakte; zoo zelfs, dat het haar deed geloven (oo), dat zij verloor al wat zij niet gaf.
Indien het waar is, dat de deugden ons door het Opperwezen geschonken worden, als een licht om tot zijne kennis te geraken, en als een middel, om nader tot hem te komen, wie moest dan meer dan malvina volkomen overtuigd zijn van het bestaan van een' God, en in het hart die opregte