nen wij ons niet verbeelden, dat dezelve te zoeken zou zijn in de twee Hoofdstukken van hetzelve, het vijftiende en zestiende, in welke van de lotgevallen van het Christendom, deszelss uitbreiding en invloed op de belangen van het Rijk, door den Schrijver op zoodanige wijze gehandeld wordt, welke aan de Christenen aanstoot en ergernis geven moest. De reden der vertraging zal veeleer, meenen wij, in deze of gene mercantile betrekkingen moeten gezocht worden.
Hoe dit zij, de wensch van allen, die prijs stellen op eene zoo voortreffelijke geschiedenis van een zoo belangrijk onderwerp, als het verval en den ondergang van het Romeinsche Rijk oplevert, en die het Werk niet in het Engelsch, of in eene Fransche of Hoogduitsche Overzetting lezen konden, is thans aanvankelijk begonnen voldaan te worden, en wel zoodaniger wijze, dat wij alle reden hebben, om met deze vertaling in den schik te wezen, en de spoedige voortzetting van dezelve te verlangen.
Wij hebben zelfs, door het uitstel van vertaling, misschien gewonnen. Zij wordt ons nu bezorgd door eenen Vertaler, die zijne zaak verstaat, en die ook nu in staat gesteld was, om gebruik te maken van de Aanteekeningen van den Leipziger Hoogleeraar wenck, welke de Heer messchaert grootendeels heeft overgenomen, en er hier en daar ook iets van het zijne bijgevoegd.
De zakelijke inhoud van dit Eerste Deel, hetwelk thans voor ons ligt, wordt door den Schrijver zelven in de Inleiding tot het eerste Hoofdstuk dus beknoptelijk geschetst: ‘In de tweede eeuw der Christelijke jaartelling, breidde het gebied van Rome zich uit over de schoonste gewesten der bekende aarde en het beschaafdste gedeelte des menschdoms. De grenzen dier uitgestrekte heerschappij werden bewaakt door alouden roem en geoefende dapperheid. De zachte, maar vermogende invloed van wetten en zeden had de onderlinge vereeniging der gewesten allengs vastgemaakt. Derzelver bewoners genoten en misbruikten, in vrede, de voordeelen van voorspoed en weelde. Met behoorlijke zorgvuldigheid had men de gedaante eener vrije staatsgesteldheid behouden: de Romeinsche Senaat scheen het opperste gezag te bezitten, en liet de geheele uitvoerende magt der regering aan de Kei-