| |
| |
| |
Dissertatio Academica, de Medico physico et physico Medico, sive de legum naturalium vi et ratione corpori animali, atque inprimis humano adplicandis; quam &c. praeside M.S. du Pui &c. ad publicam disceptationem proponit B. de Jonge. Lugduni Batavorum, apud Haak et Socios, 1810. 93 Pagg. In Quarto Maj.
Dat is:
Akademische Verhandeling, over den Natuurkundigen Geneesheer en Geneeskundigen Natuurkenner, of over de toepassing van de kracht en de berekening der Natuurwetten op het dierlijk en in het bijzonder op het menschelijk ligchaam.
Hoewel wij, na deze schoone Verhandeling met behoorlijke aandacht te hebben doorgelezen, daarin minder viuden, dan ons de titel belooft, vonden wij er echter te veel voortreffelijke blijken van des Schrijvers kunde in, om niet langer bij dezelve stil te staan, dan anders wel de aard van ons Tijdschrift, bij dergelijke kleinere Schriften, gedoogt. Dezelve handelt eigenlijk over de toepassing van de wet der zwaartekracht en het evemvigt op het maaksel des menschelijken ligchaams, zoowel in rust, als in beweging, zoowel van het geheel, als van al de deelen, zoowel in de kindsheid, als gedurende den groei en volwassen' leeftijd; en ten tweede, over die voordeelen, welke de bepaalde gedaante en zamenvoeging der verschillende ligchaamsdeelen, zoowel in de dieren, als in den mensch, in het verrigten der voornaamste ligchaamswerkingen verschaffen, in zoo verre die voordeelen uit de Natuurkundige gronden van zwaarte, evenwigt en beweging te verklaren zijn. Men zict dus hieruit, dat de Schrijver zich geheel tot het werktuigelijke of mechanische bepaalt, en dus de titel te algemeen is.
In het eerste Hoofdstuk wordt in het algemeen de wet der zwaartekracht en van het evenwigt, op het ligchaam, zoowel in beweging, als in rust toegepast.
| |
| |
Volgens de bekende proeven van borelli en desaguliers, door de beschouwing van het bekken nader bepaald, wordt het zwaartepunt in het midden der heupkom gesteld, vervolgens uit de overeenkomst der verschillende deelen de lijn van overhelling opgemaakt, als de axis van het parallelogram, dat het menschelijk ligchaam beschrijft; waaruit dan de stevigheid van den stand, zoowel als de zekerheid der beweging worden afgeleid. Hierbij houdt d. J. nu bijzonder zijne aandacht gevestigd op het verschil, hetwelk de jaren hier maken; hij toont de plaatsing van het zwaartepunt bij het eerstgeboren kind aan in deszelfs afdaling van den navel naar de schaambeensvereeniging, naarmate de mensch den volwassen staat nadert. Hieruit neemt hij gelegenheid, om aan te merken, dat de groei niet alleen ten aanzien van de stof, maar ook ten aanzien van de gedaante en evenredige grootte der deelen, aan bepaalde wetten onderworpen is. Het is echter, zoo als hij te regt beweert, zeer moeijelijk, uit gebrek van bepaalde waarnemingen, iets zekers omtrent den groei der menschen, zoowel vóór- als na de geboorte, vast te stellen. Doch dit blijkt genoegzaam, dat het bovenlijf eerder ontwikkeld wordt. Doch dat in den ouderdom van dertien tot achttien jaren vooral de onderste ledematen in wasdom toenemen, zoodat dezelve met het achttiende jaar reeds volwassen zijn, en dan, als juist de helft van des volwassen menschenlengte uit. makende, tevens de maat opleveren, waaruit de toekomstige grootte van den jongeling bepaald kan worden. Van het achttiende tot het vier en twintigste jaar besteedt de Natuur in de verdere ontwikkeling van het bovenlijf. Dat er echter vele afwijkingen van den gewonen loop der Natuur, in dit opzigt, gevonden worden, stemt de Schrijver gereedelijk toe; ook meent hij, dat de bekende driehoek, waarin de afmetingen van den groei begrepen zijn, en welke bij martinet
voorkomt, niet volkomen geschikt is, om den geregelden voortgang van den wasdom te berekenen.
Ondertusschen heeft het ons verwonderd, dat de Schrijver hier geene melding van het verschil der sekse gemaakt heeft, daar het bekend is, dat de vrouwen spoediger volwassen zijn, dan de man- | |
| |
nen. - Door den groei wordt voorts de ruggestreng, welke het geheele geraamte stevigheid geeft, ook zeer sterk veranderd en deze verandering of kromming heeft de Schrijver, met anderen voor hem, van de vereenigde werking der zwaarte der spieren en der ingewanden, in de verschillende holten afgeleid. Teregt merkt hij aan, dat het nut van deze als een S gebogen ruggestreng, niet alleen in de stevigheid bestaat, welke het ligchaam daardoor verkrijgt: want zij heeft bij vele viervoetige dieren ook plaats, maar tevens in de ruimte, welke dezelve aan de borstholte geeft. - Daar zij grootendeels een gevolg is van de werking der ingewanden en spieren, is dit, dunkt ons, een nieuw voorbeeld, van de analogische of eenvormige wijze, waarop de natuur handelt: bij het viervoetige dier werken hier de spieren genoegzaam, als bij den mensch; hier moest dus hetzelfde gevolg plaats hebben, hoewel het bij het dier veel minder noodig was, dan bij den mensch. - De kromming van het heiligbeen geschiedt volgens de J. niet slechts door de werking der geheele drukkende wervelkolom en der spieren, welke hetzelve achter uit doen wijken, de ligam. sacro-ischiadica zijn hier tevens werkzaam, daar zij de al te groote buiging verhinderen. Zijn deze banden dan bij de vrouw, bij welke dit been regter is, dan bij de man, naar evenredigheid sterker? Dit toch moet, zal de stelling doorgaan, plaats hebben. - Voorts leidt de Schrijver uit de noodzakelijkheid van het evenwigt en de evenredigheid van den groei, ook de onderlinge evenredigheid der verschillende deelen des ligchaams af, welke hij nader aantoont, uit de waarnemingen van camper, tarin en anderen, waaruit blijkt, dat men uit een
bekend been of beentje de grootte van het geheele geraamte kan opmaken. - Eenige aanmerkingen het verschil der sekse betreffende; vooral ten aanzien van het bekken, besluiten dit hoofdstuk. -
In het tweede beschouwt de Schrijver, zoo als wij reeds hier boven gezegd hebben, de voordeelen, welke uit de gedaante der ligchaamsdeelen en derzelver zamenvoeging voortspruiten, meer in het bijzonder. Het hoofd trekt het eerst zijne aandacht, en het is voornamelijk de evenredigheid, welke hier plaats heeft en die het evenwigt veroorzaakt; welke hij nader
| |
| |
aantoont; want indien het voorste gedeelte des hoofds al zwaarder is, het achterhoofd staat, in den mensch van het beweegpunt verder af en, daar dit laatste bij de vrucht en eerstgeborene kinderen, niet plaats heeft, helt het hoofd ook bestendig op de borst voorover, hetwelk voor de ligging der vrucht in de baarmoeder en voor de geboorte des kinds zeer nuttig is. Hierop volgt eene korte beschouwing van de uitsteeksels, aan het hoofd aanwezig, welke hij, zoowel, als alle andere, aanmerkt als gegeven om het nadeel te gemoet te komen, hetwelk de werking der spieren lijden moet, ten einde de schoonheid der gedaante niet verloren ging. - Dat dit de reden dezer zamenstelling zij, is zeer mogelijk, doch dat dezelve tevens een gevolg is van de werking der spieren, leert ons de vergelijkende ontleedkunde van den mensch en de dieren, vooral van verschillenden ouderdom, duidelijk; het is toch bekend, dat die uitsteeksels het sterkste zijn, waarop de spieren, uit hoofde van de levenswijze, enz. het meest werken en dat dezelve, in de kindsheid nog zeer onvolkomen zijn. In het algemeen, vinden wij, dat de J. zich te veel hecht aan het bewijs, uit de nuttigheid ontleent, en de vorming van het eene of andere deel op deze en niet op gene wijze verklaart, omdat het zoo moest zijn en hetzelve anders zijne werking niet doen kan. Deze geheele redenering berust op den transcendentalen grond der eindoorzaken, een' grond, welken wij ons zeer hovaardig aanmatigen en waarop wij echter niet te huis zijn: eene manier van redeneren, welke uit haren aard oppervlakkig is en als men haar doorvoert, onzeker en eindelijk dubbelzinnig wordt. Zoo beweert de Schrijver b.v. ook, dat de Natuur, behalve de 20 tanden, die de melktanden verwisselen er nog daarenboven 16 in voorraad houdt, omdat de 20 eerste den volwassen' mond, de gedaante eener brandsnede hebbende, niet vullen kunnen. Wij kunnen onmogelijk begrijpen, hoe door dergelijk eene
pietistische voordragt, de Natuurkundige wetenschappen een' stap verder doen. In de beschouwing der Natuur de wijsheid en goedheid van den Schepper te erkennen en te vereeren is regtmatig, maar uit die wijsheid de Natuurverschijnselen te verklaren, gaat ons beperkt verstand verre te boven. Bij dergelijke aanmatigingen, is het als
| |
| |
of de eeuwige Voorzienigheid, in het bestuur der dingen, een' geheimen Raad noodig had en als of wij daarvan leden waren.
Bij de beschouwing van de borstholte voegt de Schrijver de belangrijke waarneming, dat dezelve altijd, naar de verschillende levenswijze, op eene verschillende manier gebouwd is; bij dieren, welke of in de vlugt, of in het loopen, de lucht snijden moeten, scherp, bij andere plat, enz.
Ook bij de beschouwing van het bekken heeft de Schrijver belangrijke waarnemingen en aanmerkingen. Zoo als, dat, in weerwil van het schoone gezegde van galenus ten aanzien van de evenredigheid tusschen de vrucht en het vrouwelijk bekken, voor het begin der vorige eeuw, niemand daaruit partij getrokken heeft voor de Verloskunst, dat de as van het bekken eene kromme lijn is, en dat uit dien hoofde niet alleen de beste verloskundige tangen, maar ook nu onlangs de werktuigen ter steensnijding, eene kromme gedaante hebben, enz.
Ten aanzien van de onderste ledematen, vinden wij hier, behalve het meer bekende, als het nut der knieschijf, der lengte van den voet, van den stand niet op de geheele vlakte van denzelven, maar alleen op drie punten; ook nog aangemerkt, dat het kuitbeen dienstig is, om de al te groote beweging van het hielbeen naar achteren te beletten, en daarom bij menschen, in jaren gevorderd, van onderen krom wordt; hierbij handhaaft d. J. tevens de eer van onzen albinus, welke dit reeds voor richerand waargenomen heeft.
Onder de behandeling der bovenste ledematen, staat de Schrijver in het bijzonder stil bij het nut van het sleutelbeen, om den arm eene vrije beweging te geven, waarom dit been ook dubbel gevonden wordt bij de vogelen, wier bovenste ledematen de allervrijste beweging behoefden. Ook merkt hij martinet hierin volgende, aan, dat de verschillende lengte der vingeren juist een' halven cirkel beschrijft, en dat dezelve daardoor geschikter worden, om iets vast aan te grijpen. Wij mogen er, met darwin, wel bijvoegen, dat wij daardoor eerst een denkbeeld van de ronde gedaante verkrijgen.
| |
| |
Wanneer men voor de voleindiging zijner studien zulke proeven levert, geest men de schoonste verwachting van zich. Wij, voor ons, hopen, dat de bekwame Schrijver, deze zelsde stoffe, onder een meer Geneeskundig oogpunt moge beschouwen: de invloed van de kennis der Natuurwetten op de kennis en behandeling der ziekten is voorzeker een allergewigtigst onderwerp. De tegenwoordige Verhandeling ligt geheel binnen de grenzen der Natuurkunde, waarvan de kennis des menschelijken ligchaams slechts een deel is. Ook in dit opzigt beantwoordt dezelve dus niet geheel aan den titel: de medico physico et physico medico. |
|