Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1811
(1811)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHistorie van den Heere Willem Erfstee. Tweede en Derde Deel. Met Platen. Te Amsterdam, bij C. Timmer, 1809. 700 Bladz. In gr. Octavo. De prijs dezer twee Deelen te zamen is ƒ 6-2-:Te lang reeds zijn wij ten achteren met de aankondiging van de twee laatste Deelen van dit Werk, waarvan wij thans de Schrijfster ontdekken in de Voorrede voor het laatste Deel; te weten, Mejufvrouw petronella moens, die zich, door onderscheidene proeven, zoowel in Prosa als in Poëzij, gewettigd heeft, om als Schrijfster, bijzonder van werken van smaak, ten tooneele te treden. Ook in andere vakken heeft zij haren schoonen aanleg, kunde en oordeel aan den dag gelegd, vooral ook in het Godsdienstig-zedekundige, waartoe haar warm en gevoelig hart niet weinig medewerkt; terwijl hare levendige verbeeldingskracht haar overal vergezelt, en, in de teekening van karakters, beelden en tooneelen, mild de hand biedt. Zekerlijk zou de ongelukkige toestand, waarin zij zich bevindt, ter verschooning mogen dienen, wanneer hier of daar de nadere beschaving moest lijden door het gemis van het gezigt. Doch zij behoeft deze niet te vragen; en misschien heeft dit gemis wederom eenën, in anderen opzigte, niet ongunstigen invloed op hare geestvermogens, vooral in de mindere afleiding, welke zij hierdoor heeft, en daar hare verbeeldingskracht en geheugen zoo veel te sterker kan werken in de herinnering en vertegenwoordiging van voorgaande gewaarwordingen. Doch genoeg: hetgeen wij bij de aankondiging van het Eerste DeelGa naar voetnoot(*) tot lof van dit Werk gezegd heb- | |
[pagina 180]
| |
ben, geldt ook van deze twee laatste Deelen; wier inhoud wij kortelijk zullen opgeven. De geschiedenis van w. erfstee, en van andere personen, voorkomende in dezelve, wordt hier voortgezet. Wij zien hem meer en meer ingewikkeld door den ondeugenden de moor en deszelfs ligtzinnige zuster, Mevrouw burma, wier listige pogingen, om, onder den dekmantel eener zuivere onschuldige vriendschap, zijne deugdzame beginselen te bestormen en te onder te brengen, al meer en meer toenemen en zigtbaar worden. Met dat al is erfstee blind voor deze snoode bedoelingen, hoe zeer ook door zijne beste vrienden gewaarschuwd. Zijn hart blijft echter zuiver, doch de onvoorzigtigste stappen doen hem bij diegenen, die hem niet van nabij kennen, en geheel onkundig zijn van de verleidingen, in welke hij ingewikkeld wordt, meer en meer in een min gunstig licht verschijnen. Ook de waarschuwingen van zijnen boezemvriend, den vriend zijner jeugd, karel westbeek, vermogen niets, om hem wantrouwen omtrent die twee genoemde personen in te boezemen. Bij het bewustzijn van de zuiverheid zijner bedoelingen, kan hij zoo slecht van deze niet denken, maar zoekt alles ten goede te plooijen; en waartoe vooral medewerken de onderscheidene kunstenarijen van de moor, om zijne ware oogmerken te bedekken, aan zijne eigene handelingen een' gunstigen schijn te geven, aan erfstee een wantrouwen in te boezemen omtrent zijne ware vrienden, en onderscheidene malen, door het terughouden van brieven, de ware toedragt van zaken voor hem te verbergen. - De genegenheld, die w. erfstee had opgevat voor constantia, de dochter van Mevrouw rengersma, te voren door hem gered, blijft niet alleen, maar neemt toe, en wordt ook van hare zijde niet onbeantwoord gelaten. Hij ontvangt de verzekering harer wederliefde. Dit gebeurde op een reisje naar Leeuwarden, vanwaar erfstee eindelijk terug moest keeren, en op nieuw in de handen van de moor vervallende, door dezen gebragt werd in omstandigheden, welke hem in zoodanig ongunstig daglicht plaatsten, met betrekking tot Mevrouw burma, dat al zijne vrienden, zelfs zijne ouders en zijn oom fontijn te Leyden, gelijk ook zijn Leermeester V., hem als geheel verloren be- | |
[pagina 181]
| |
schouwden. - Men had hem in den waan gebragt, dat Mevr. burma in gevaar was, om door eenen ijverzuchtigen echtgenoot te worden opgesloten, en zij hierom de vlugt moest nemen. Om haren wille, in een duel, eenen Officier gewond hebbende, nam hij nu, ook om haar te vergezellen, de vlugt; ging met haar naar Gelderland en vervolgens naar Zwitserland: alwaar hij eindelijk eerst begon te ontdekken de snoodheid van de bedoelingen, welke men omtrent hem had. Mevr. burma ontdekte zich geheel en al in haar wellustig karakter. Erfstee zag hoe zeer hij bedrogen was; nam naar elders de wijk, alwaar hij door hartzeer en gebrek den dood zou gevonden hebben, indien niet een edeldenkende Jood, die te voren van zijnen vader geholpen was, hem had gered. Door toedoen van dezen man kwam hij gelukkig terug in zijn Vaderland en bij zijne vrienden; en, daar zijne onschuld hier reeds langs onderscheidene wegen gebleken was, wederom met blijdschap door zijne ouders en vrienden ontvangen, en eindelijk in den echt verbonden met zijne beminde constantia. - Zie daar het algemeen beloop van deze geschiedenis van willem erfstee, en welke zeer belangrijk wordt behandeld. - Dezelve is voorts doorweven met de geschiedenis van andere personen, die tot dezelve in betrekking staan, hetwelk aan het geheel eene bevalligheid mededeelt, die de lezing veraangenaamt. Ook in deze straalt dezelfde geest en bedoeling door, om menschenkennis, zedelijkheid en Godsvrucht te bevorderen, en de ondeugd in hare schandelijkheid en verwoestende gevolgen ten toon te stellen. Treffend ziet men dit laatste in het karakter van de moor en zijne medestanders; waaronder er zijn, die berouw krijgen, en nu hunnen verleider verfoeijen. - In erfstee ziet men de standvastige deugd zegepralen boven alle listen en lagen der verleiding, uit hoofde van de reinheid van het hart, hetwelk zoo zeer gruwde van alles, wat zondig is, dat het zelfs onvatbaar was voor het vermoeden van snoode bedoelingen, bij zijne verleiders, omdat het zich geen denkbeeld kon vormen van een zoo diep zedelijk bederf, bij eenen goeden verstandelijken aanleg. - Eene gewigtige Les voor ouders en opvoeders levert daarom de geschiedenis van het huisgezin van den ouden erfstee op, | |
[pagina 182]
| |
om toch ernstig bedacht te zijn in de opleiding van kinderen, dat in hunne harten bewaard en aangekweekt worde dat sijn gevoel van zedelijkheid, hetwelk voortvloeit uit ware Godsdienstigheid, en het sterkste schild is tegen alle verleidingen der ondeugd. Meer andere lessen worden hier gegeven, als bij voorb. de omzigtigheid in de beoordeeling van eenig karakter, daar vele dingen den schijn van kwaad kunnen hebben, en toch uit zuivere bronnen voortvloeijen; - het onbetamelijke en schadelijke van ouders of voogden, om kinderen tot huwelijken te dwingen; - en andere, te veel, om dezelve op te noemen. - Genoeg: dit Werk verdient algemeene aanbeveling; alleen moeten wij onze te voren gemaakte aanmerking herhalen, hierin bestaande, dat wij de geschiedenis liever in een vroeger tijdvak geplaatst zagen - en tevens, dat sommige uitweidingen ons geheel overtollig voorgekomen zijn; zoo als bij voorb. over de historie van Aardenburg, in den jare 1672; over den jongsten watersnood in Zeeland, en andere dergelijke uitweidingen dienen alleen tot plaatsvulling; ten ware dergelijke ingelascht waren in de brieven van de moor, om te doen zien, dat hij op die reis derwaarts zich met niets anders had bemoeid, dan met het plan, om willem erfstee en zijne familie te bederven, en daarom alleen algemeenheden en bekende dingen geschreven had, ten einde dit voor hem te verbergen, naardien zijne ziel, geheel vol van zijn snood ontwerp, geen tijd had, om zich bij iets anders te bepalen; daar hem door erfstee de verpligting was opgelegd, om van zijne waarnemingen op reis naar Zeeland en Vlaanderen een en ander te berigten. - Dan zou men dergelijke uitweidingen uit een ander oogpunt moeten beschouwen, en wel als bewijzen, dat de moor, wel verre van eenige waarnemingen gedaan te hebben, of te willen mededeelen, hierdoor zich zelven had willen dekken. Dan zouden zoodanige uitweidingen regt karakteristiek zijn. Genoeg: het Werk verdient aanbeveling, en strekt tot eer der Schrijfster, die wij tot zoodanige werkzaamheden aanmoedigen. |
|