verantwoordelijk voor zoo vele anderen, als er door deze vermoorde Ziel somtijds nog in het eeuwige verderf gestort worden.’ En op dezen onbepaalden en overdrevenen trant gaat de Opsteller van dit Werkje al voort, om, op zijne manier, het nadeelige en zondige der Moden te schetsen, zonder daaromtrent de noodige onderscheidingen in acht te nemen, bepalende zich bijkans alleen tot de hedendaagsche kleederdragt der vrouwen; waaromtrent wij het met den Schrijver in zoo verre eens zijn, dat dezelve, behalve het nadeelige voor de gezondheid, dikmaals aanstootelijk is, en aangaande het hart en karakter der meisjes en vrouwen, die, zoo als het heet, zich daarmede opschikken, geen zeer gunstig denkbeeld doen opvatten. De Schrijver, welke duidelijk blijkt, tot het Roomsch-Katholijke Kerkgenootschap te behooren, ontleent, onder andere, zijne bewijzen van de aloude Kerkvaders; en dat deze het qui bene distinguit bene docet niet zoo heel naauwkeurig in acht namen, is bekend aan allen, die derzelver Schriften hebben ingezien, of met de Morale des Peres de l'Eglise van Prof. barbeyrac bekend zijn. In een Aauhangsel ontmoet men een antwoord op de volgende vragen:
‘Wat moet men oordeelen van de hedendaags zoo algemeene Mode.’
a. ‘De Mouwen een handbreed, somts verder boven den ellenboog af te snijden?’
b. ‘De kleederen van boven zoo uit te snijden, dat een merkelijk gedeelte des Boezems onbedekt blijve?’
c. ‘Kleederen te dragen, die zoo dun zijn, of op zoodanige wijze om het Ligchaam passen, dat deszelfs gedaante zoo duidelijk aan het oog wordt voorgesteld, als of het onbedekt ware? Het laatste met betrekking tot beide kunnen. Zijn deze Moden ongeoorloofd of niet?’
‘Zoo het laatste, welke kwade gevolgen kunnen dan deze Moden hebben?’
Omtrent des Opstellers goed oogmerk geenen twijfel voedende, zij het ons, echter, geoorloofd, van wegen het overdrevene en onbepaalde zijner, dus genoemde, redeneringen, aan den goeden uitslag te twijfelen; iets, hetwelk Recensent van harte leed doct,