Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1811
(1811)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijGeschiedenis van den Huzaar Zwartmantel, door C.G. Salzmann. Uit het Hoogduitsch. Tweede Stukje. Te Amsterdam, bij J. van der Heij, 1810. 247 Bladz. In Octavo. De prijs is ƒ 2-8-:In eene voorgaande aankondiging van het Eerste Stukje van dit aangenaam en leerzaam WerkjeGa naar voetnoot(*) meldden wij het hoofdzakelijke der Geschiedenisse van den Huzaar zwartmantel, en, in het beloop van dezelve, de gegrondheid der schoone en vertroostende Bijbelwaarheid: al wat god doet, dat is wel gedaan. Dit Tweede en laatste Stukje levert den levensloop van joseph, zwartmantels aangenomenen, en den eigenlijken zoon van eenen vijandelijken Huzaar, bij zekere gelegenheid, in een gevecht, door hem nedergehouwen. De ontwikkeling van eene niet minder gewigtige waarheid dan de voorgaande, is het onderwerp van dit verhaal; te weten: Het hapert den mensch, om waarlijk gelukkig te zijn, alleen aan zich zelven. Het beloop des verhaals komt, kortelijk, hierop neder. Joseph, tot nog toe ten huize van zwartmantel opgevoed, en nu den ouderdom van twintig jaren bereikt hebbende, begon des Huzaars vrouw, die zelve kinderen had, over de hand te komen; hetwelk ten gevolge had, dat hij eerlang zich genoodzaakt vond, bij dezen of genen eenen dienst te zoeken. Om dien te zoeken van huis zijnde gegaan, ontmoette hij eenen reiziger, die naderhand bleek, een Boheemsch Edelman te zijn, streithelm genaamd. Met toestemming zijner pleegouderen zich in diens dienst hebbende begeven, doorreisde hij, met zijnen Heer, een gedeelte van Duitschland, tot in | |
[pagina 176]
| |
Bohemen, alwaar dezelve aanzienlijke landgoederen bezat, en aan joseph het bewind over dezelve hebbende toevertrouwd, hem in eenen stand plaatste, die, na verloop van verscheidene jaren, hem een vrij aanzienlijk vermogen aanbragt, waarmede hij naar de plaats, daar hij was opgevoed, terugkeerde; nemende, niet lang na zijne wederkomst, lotje, zwartmantels dochter, ter vrouwe, met welke hij, vervolgens, op een, voor het overgewonnen geld, door hem aangekocht Landgoed, vele jaren een zeer gelukkig leven leidde. Op hunne reis door vele steden en dorpen hunnen weg nemende, trad de Heer streithelm met lieden van onderscheidenen stand en rang in gesprek, die zich bij hem over hunne wederwaardigheden, ongelukken of armoede beklaagden. Telkens gaf hem dit aanleiding om hun te beduiden, dat de oorzaak van dat alles in eigen verzuim of wangedrag moest gezocht worden; en indien zij hun levensgedrag op eene andere wijze hadden aangelegd, zij, in stede van met wederwaardigheden of gebrek te worstelen, een in hunnen stand gelukkig leven zouden hebben kunnen leiden; waartoe hij hun nutte regels en voorschriften, naar hunne omstandigheden berekend, aan de hand geest; besluitende, veelal, zijne onderrigtingen met de hoofd-waarheid, door den Heer salzmann, in dit verhaal, bedoeld, Dat het den mensch, om waarlijk gelukkig te zijn, alleen aan hem zelven hapert. In de hoofdzaak is Recensent het met den te regt hooggeschatten Schrijver volkomen eens, in zoo verre zijne veeljarige ondervinding duizenden voorbeelden heeft vertoond van lieden, wier armoede en ongelukken tot eigen verzuim of ongeregelde levenswijze kunnen en moeten teruggebragt worden, en die alzoo, om over hunnen ongelukkigen stand te klagen, geene regtmatige reden hebben. In zoo verre is Recensent het met den Heer salzmann eens. Doch of de mensch het altijd in zijne magt hebbe gelukkig te zijn, door het meer of min ruim bezit van tijdelijke goederen, naar een ieders stand berekend, niet zoo algemeen en zonder de noodige bepalingen, schijnt dit te kunnen worden aangenomen. Om nu niet te spreken van zorgelijke tijden, die velen buiten de gelegenheid stellen ter verkrijging van noodig onderhoud, niet zeldzaam toch zijn de voorbeelden van | |
[pagina 177]
| |
menschen, die, ondanks het beste overleg en de kloekste pogingen, immer ongelukkig slagen, en, tot aan het einde hunner dagen, hunnen soberen beet broods met smart en droefheid eten. Dit, intusschen, zij slechts als eene bedenkelijkheid in het midden gebragt, welke Recensent geenszins ter vermindering van de waarde van het Werkje wil doen gelden, als hetwelk, voor velen, onpartijdig en met toepassing op hun zelven, gelezen zijnde, geen gering nut zal kunnen stichten, ter vermindering van de somme der rampen en ellenden, die het lijdende menschdom drukken. |
|