Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1811
(1811)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 97]
| |
Uittreksels en beoordeelingen.Lexicon Hebraicum et Chaldaicum Manuale in Codicem Sacrum Veteris Testamenti cura Joan. Jac. Groenewoud. Pars II. etc.Dat is: Hebreeuwsch en Chaldeeuwsch Handwoordenboek voor de Schriften van het Oude Verbond. Door j.j. groenewoud. Tweede Deel. (Bladz. 363-630. van letter ס-ת) Te Harderwijk en te Groningen, bij E. Tijhoff en J.M. van Bolhuis, 1810. De prijs van dit Deel is ƒ 5-:-: (Tweede Recensie.)
Na eenen tusschentijd van vier jaren, ontvingen wij het voortgezette Woordenboek van den Hoogleeraar scheidius door den Wel-Eerw. groenewoud voltooid. Niet, dat wij den geleerden Opsteller en Bewerker hiermede een zijdelings verwijt zouden willen toeduwen over den langdurigen arbeid, aan het tweede deel van dit Woordenboek ten koste gelegd; want festina lente, en sat cito, si sat bene, zijn bij ons spreuken, welke wij, bij het lezen van vele schriften wenschten, dat meer onthouden en uitgeoesend waren. En wie kan zich daarenboven, ten zij hij zulks zelf beproefd hebbe, een denkbeeld vormen van de verdrietige moeite, de scherpziende oplettendheid en de onvermoeide arbeidzaamheid, welke er tot deze soort van opstellen worden vereischt, en welke ook in dit Lexicon doorstralen, gelijk wij thans zullen aantoonen, sprekende over de verdiensten des Eerw. groenewouds in de bewerking van dit Tweede Deel en zijne verdiensten met proeven stavende. Na eene korte inleiding, of voorafspraak tot den lezer, waarin groenewoud ons als een bijvoegsel tot dit Werk eenige ophelderende aanmerkingen van verscheidene Bijbelplaatsen uit dictaten van den vermaarden Groninger Hoogleeraar n.g. schroeder belooft te zullen mede deelen, volgt het Lexicon zelf. Alles wat wij in dit Deel ontvangen, is het Werk | |
[pagina 98]
| |
van groenewoud alleen, want de arbeid van e. scheidius is reeds met Bladz. 352 van het Eerste Deel geëindigd. Het wordt evenwel op denzelfden voet als dat van scheidius voortgezet, zoodat het doel der uitgave van dit Woordenboek, na die van coccejus, buxtorf, castellus, simonis, en anderen, niet zoo zeer daarin gelegen is, om de werken van die Geleerden in dit vak te verbeteren of te verrijken, hetgeen schulz en vooral michaëlis reeds met lof hebben uitgevoerd, maar om de bijdragen hiertoe in de Werken van schultens, schroeder, (scheidius) en anderen verspreid, bijeen te zamelen; de verwantschapte wortelwoorden te zamen te brengen; de oorspronkelijke beteekenissen, zoo veel mogelijk, vast te stellen; daaruit alle andere beteekenissen, hoe vermenigvuldigd, hoe duister, hoe tegenstrijdig dezelve ook wezen mogen, door eene natuurlijke, ongedwongene afleiding te verklaren; en aldus de gemakkelijkheid in het aanleeren der Hebreeuwsche taal te bevorderen. Hiertoe evenwel is vooral noodig, dat men zich de conjugatie, declinatie, ellipsen, proefixen, affixen, met één woord de regels der Grammatica en syntaxis vooraf bijzonder eigen make, als wanneer men de phraseölogie (zegs-wijze) der Hebreeuwen gemakkelijker begrijpen zal, en met een goed oordeel toegerust, zich zal vinden in staat gesteld, om de Woordenboeken, niet zoo zeer als pontes asinorum, krukken voor kreupelen noodig te hebben, maar als te regt wijzingen en aanwijzingen eener gezonde uitlegkunde te gebruiken. Hierom worden in dit Woordenboek even min Schriftuurplaatsen ter staving van de opgegevene beteekenis der woorden door groenewoud aangehaald, als op de 351 eerste Bladz. door scheidius waren bijgebragt, en bijna geene andere, dan van welke iets bijzonders viel aan te merken. Schoon wij nu deze handelwijs goedkeuren, en meer dan eens verdrietig zijn geworden bij het gebruik van andere Woordenboeken, over het omslagtig, onnoodig en dikwijls niets beduidend magazijn van bijbel-plaatsen, die men dikwerf als in eene stapelplaats vergaderd, bij elkanderen vindt, men kan evenwel ook al te spaarzaam en te karig hiermede zijn, en daardoor veel licht verdonkeren; en mogelijk is | |
[pagina 99]
| |
ook groenewoud (even min als scheidius in het Eerste Deel) hiervan niet geheel vrij te pleiten. Wij willen dit laatste, maar te gelijk, en vooral, hetgeen wij kort te voren zeiden van het oordeelkundig gebruik der Woordenboeken, met een enkeld voorbeeld bevestigen. Bladz. 370 ontmoeten wij, bij het wortelwoord ה, deze opmerking: חום Instar quisquiliarum, derivari debet (,) non a ח (,) (zoo als michaëlis heeft in suppl. P. 1318) sed a ה ‘formatum ex spec. Pouhal. Thren. III. 45’ Hier merken wij aan: 1o dat ה eene drukfout is, waarvoor men lezen moet ה 2o dat de hier bijgebragte
plaats Thren. III. 45. drie regels hooger moest gesteld zijn; dus: י pro י eversio Thren. III. 45. 3o dat wij bij חוס gaarne de plaats Ps. LXXX: 17 hadden aangehaald
gezien, waarop deze aanmerking ongetwijfeld zal betrekking hebben. Aldaar lezen wij nu: ‘zij (de stammeGa naar voetnoot(*)) zij is met vuur verbrand, zij is afgehouwen.’ Dit is onnaauwkeurig en strijdig tegen het juist en dichterlijk gevoel der Hebreeuwen, en wekt terstond de vraag; ‘hoe? kan men een tak eerst zeggen, met vuur verbrand te zijn en daarna te worden afgehouwen?’Ga naar voetnoot(†) michaëlis in Suppl. l.c. heeft dit gevoeld, en daarom den verbranden tak door den wind laren uitrukken en wegvoeren; dus vertalende: igne comburitur et everritur, a vento nempe; cinerem combustae vitis everrit et absportat ventus, ut nihil ejus reliquum sit; en in zijne vertaling van deze plaats: uw wijnberg is verbrand, de asch van den wind weggeveegd: vooreerst twijfelen wij, of ח ook vergeleken met het Arabische kasaha en kasjaha deze beteekenis hebben kan; ten andere komt ons evenwel die vertaling nog gedwongen voor; ten min-
| |
[pagina 100]
| |
ste de asch doet michaëlis er bij. Maar hoe eenvoudig en schoon wordt, na die aanmerking van groenewoud, nu deze plaats, wanneer men dezelve thans dus vertaalt: ‘zij is met vuur verbrand als vuilnis, als bijeen geveegd stof, uitvaagsel enz.’ - Doch genoeg hiervan! want het was mede eene der doelredenen van scheidius dat de Studenten dergelijke plaatsen in hunne dagelijksche lektuur zouden ontmoeten, hunne aanmerkingen daaromtrent bij de wortelwoorden opschrijven, en dus dit Woordenboek tot een Adversaria-boek aanleggen; en ook groenewoud heeft dit doel in acht genomen. Het ontbreekt evenwel niet aan een' genoegzamen voorraad van zulke Bijbelplaatsen, over welke of een nieuw licht verspreid, of het oud en verdonkerd licht weder wordt opgeklaard. Ziet hier een ander voorbeeld ten bewijs. Jer. IV: 30. יי וּפּ י־י al schuurdet gij uwe oogen met blanketsel. Michaëlis in suppl. P. 2206 vindt dit hard, en geeft daarom aan ע de beteekenis van schilderen, verwen, si pinxeris vel variegaveris oculos tuos fuco, doch zonder genoegzaam bewijs. Groenewoud heeft er dit van Bladz. 427. ופ - Stibium - ut autem pulvis ille aptius hoereret (,) mucrone acus scalpebant supremam oculi cuticulam. Et hoc est (,) quod in bibliis vocatur Stibio oculos lacerare. Waartoe ook simonis schijnt over te hellen in Lex. Hebr. v. ע. Zach. I: 8. wordt ה vertaald in de diepte: Ik zag - een man - en hij stond tusschen de mirten, die in de diepte (michaëlis ad h.l. die aan de zeeGa naar voetnoot(*)) waren. Groenewoud toont Bladz. 455 aan, dat dit woord niet beteekent locum profundum, maar locum umbrosum; en dus luidt de vertaling: ik zag een man staande tusschen de mirten, in de schaduwe. | |
[pagina 101]
| |
Over ם Ps. XIX: 5 zijn verscheidene gevoelens. Sommigen verklaren dit woord van speeltuig-snaren, anderen vergelijken het met het Arabische . Zie Pocock in not. ad Port. Mos P. 47. en, (dien ook groenewoud aanhaalt) Schult. ad Har. cons. maar daar en tegen zie Mich. l.c. in Groen. Lex. P. 477. en in Inl. in het N.V. D.I. Eerste Stuk, § 29. Bladz. 362. der Holl. vert. - Anderen weder door de LXX. en paulus Rom. X: 18. verleid lezen םוק enz. welke gissingen koehler verzameld heeft Repert P.V.P. 8. sq. - Groenewoud V. ה zegt, dat eigenlijk gebezigd wordt van een gedraaid touw (koord waarschijnlijk) hetwelk de ambachtslieden (fabri) gebruiken om eene lijn af te meten (een rigtsnoer, meetsnoer,) opdat zij hierna, als naar een juisten maatregel werken. Van hier zegt hij, dat dit woord is overgebragt in de beteekenis van Doctrina s. disciplina tradita a praeceptore, quae sit canon. i.e. norma et regula religionis, of liever duidelijker, gelijk de Recensent in zijne dict. van Schr. ad h.l. leest quam praeceptor tradit discipulo
tanquam regulam et normam. (In welke beteekenis het woord voorkomt jes. XXXVIII: 10.) Gelijk ook bij de Grieken κάνων eigenlijk zulk eene werk-lijn bereekent. Door die aanmerking wordt nu de vertaling en de zin deze: ‘de onderwijzing der hemelen gaat uit over de gansche aarde, als of de hemel de algemeene leermeester ware des ganschen menschelijken geslachts: of, met de woorden van groenewoud zelf.’ Disciplina coelorum per totam terram, ut sint q. communis praeceptor totius generis humani.
De ל in בו mich. II: 4, is, volgens groenewoud, Pag. 538, een particula proemissa, habens vim perseverandi, sane, profecto! quae h.l. praeponitur nominativo, en בוש zal beteekenen imflammatorem, hostem, incendiis excitatis (,) arva et possessiones
| |
[pagina 102]
| |
vastantem. Wie ziet niet dat hierdoor de uitroep aanmerkelijk in kracht wint? Bladz. 576. wordt de regte beteekenis van het woord ה bepaald in de plaats Exod. XXXII:25. nam. van impulsio, quoe fiat per hostes, s. profligatio celeri impetu facta, et cum percussione atque caede conjuncta, waartegen men de vrij letterlijke en duistere vertaling der onzen vergelijke; doch scheidius in zijn Bijb. Huisb. Bladz. 170. heeft dit reeds dus verbeterd, vertalende: want Aäron had het volk losgemaakt (liever, den vrijen teugel gevierd) tot slaan toe, enz. d.i. zoo dat het volk gemakkelijk te slaan was door degenen, die tegen hetzelve zouden willen opstaan. Hetwelk wij met groenewoud voor de eenige ware beteekenis houden. Evenwel kunnen wij ons niet onthouden, om, als in het voorbijgaan nog aan te merken, dat wij twijfelen, of ר mal. I:2. gronds genoeg heeft, om geen reukwerk, maar een offerbeest te beteekenen; wij hadden ten minste dit gaarne, met een en ander sterker bewijs bevestigd gezien, ook de vergelijking van het Arabische niet katara per litteram ta (non cum te in medio, gelijk groenewoud heeft,) versterkt ons vermoeden. - Dan hiermede stappen wij ook van het uitweiden over, en het aanvoeren van alle Bijbelplaatsen af.De oorspronkelijke beteekenissen der wortel-woorden vast te stellen, en daaruit alle verdere beteekenissen zoo veel mogelijk op eene ongekunstelde wijze af te leiden, was een hoofddoel van scheidius in het vervaardigen van dit Woordenboek, en hierin streeft groenewoud zijnen grooten voorganger wonderbaar op zijde. De Arabische taal is doorgaans de bron der primoe notiones, evenwel wordt ook het Syrisch, Chaldeeuwsch en nu en dan het Egyptisch in aanmerking genomen. Wij zouden wat de aanwijzing betreft, hoe de tweede, derde en verdere beteekenissen uit de eerste voortvloeijen, wel kunnen aanmerken, | |
[pagina 103]
| |
dat hierdoor het Lexicon veel van zijne vereischte beknoptheid verliest, ja zelfs wel eens al te omslagtig is voor een hand-woordenboek, doch aan den anderen kant, wint het daardoor ook meer in duidelijkheid en juistheid; en het zou nog duidelijker zijn, indien groenewoud eenige honderden van commata en puncta meer gebruikt had, door welker gebrek nu de zin dikwijls zoo verduisterd wordt, dat eene herhaalde en aandachtige lezing noodig is. Voor het overige hebben wij op den stijl en de taal niets aan te merken, dan alleen dat fotio Bladz. 577. geen Latijn is, en fomentatio moet gelezen worden. Ook achten wij het een klein gebrek te zijn, dat de geleerde opsteller achter ieder wortelwoord, wiens eerste beteekenis hij uit het Arabisch afleidt, die verwantschapte woorden niet met Arabische letters heeft aangewezen. Eindelijk hebben wij nog aan te merken, dat de bijgebragte plaatsen uit andere Schrijvers overal aan het einde van ieder afgehandeld woord worden geplaatst, waaruit deze verwarring natuurlijk moet ontstaan, dat men zich telkens bedrogen ziet in hetgeen men bij anderen denkt bewezen, of nader uitgebreid te vinden. In het Eerste deel is dit door scheidius beter gedaan. Een breedvoerig Register niet alleen van Bijbelplaatsen, maar ook van Schrijvers, wier werken door scheidius en groenewoud zijn aangehaald, besluit, met eene opgaaf van eenige errata, dit werk, hetwelk wij ons verheugen, dat, ter bevordering van bondige kennis en geleerdheid, den lief hebberen der oude Oostersche taal in onzen tijd wordt aangeboden, hartelijk wenschende dat dit doel volkomen bereikt worde, en den geleerden groenewoud de tijd, de lust en de krachten niet zullen ontbreken, om door nog meer andere proeven den roem zijner kundigheden bij het nageslacht te bevestigen. |
|