| |
| |
| |
De Leer der Gereformeerde Kerk naar den leidraad van de Heidelbergsche Catechismus verklaard en toegepast ter onderwijzing en stichting van Ongeleerden door Fokko Liefsting, Predikant te Rauwerd en Eernsum. Derde Deel. Te Leeuwarden, bij J.W. Brouwer, 1810. 438 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ 3-:-:
Toen wij in deze Bibliotheek voor het jaar 1809, 1ste Stuk, Bladz. 197, in eene Recensie van het Eerste Deel van dit Werk, hetwelk zonder naam van den Schrijver in het licht was gekomen, met vrijmoedigheid, maar te gelijk bescheiden, onze meening over dat Deel hadden te kennen gegeven, moesten wij de tegenspraak van dezen en genen ondervinden, welke in der daad niet altijd op den zachten toon van broederliefde gestemd was. Bij onze aankondiging van het Tweede Deel in den Jaargang onzer Bibliotheek voor het jaar 1810, 1ste Stuk, Bladz. 296, gaven wij te kennen, schoon wij verkozen, ons over hetzelve niet breedvoerig uit te laten, dat de openbaarmaking van den naam des Schrijvers, en de Kerkelijke goedkeuring, die thans voor dat Deel geplaatst was, ons niet had kunnen bewegen, om onze meening over het Werk te veranderen. Thans hebben wij het Derde Deel voor ons liggen, hetwelk naar den leiddraad van den Heidelbergschen Catechismus, in deszelfs derde gedeelte, de leere der dankbaarheid behandelt, en waarin dezelfde leere en dezelfde geest heerschen, als in de beide voorgaande Deelen.
Wij kennen ons zelven vrij van den onverdraagzamen Geest van Ketterjagerij, gelijk wij dan ook, noch in de eerste noch in de tweede Recensie, eenigen Ketternaam gebruikt of toegepast hebben op dit Werk, hoezeer wij daar aanleiding genoeg toe ontmoetten; en hoe ligt het gebeuren kan, dat men in den loop van het geschrif daartoe kome; gelijk de Eerw. liefsting daarvan in dit Derde Deel, Bladz. 5, zelf een voorbeeld geeft, met den hatelijken en waarschijnlijk zonder eenigen grond in Engeland uit- | |
| |
gedachten naam van Antinomianerij, schrijvende: Bladz. 6. ‘Ons Kerkgenootschap is van den Antino- miaanschen zuurdeessem geenzins geheel gezuiverd.’ Het kan wezen, dat er deze of gene gevonden wordt, die door onkunde, of de gave missende, om zich duidelijk uit te drukken, den schijn geeft, als of hij zich verbeeldde, dat een door het geloof in christus jezus voor god regtvaardig zondaar niet verpligt ware, deugd en heiligmaking te beoefenen, uit kracht van het nieuwe leven, waartoe hij door gods Geest is wedergeboren, of om dat nieuwe hemelsche leven te openbaren en te vertoonen, door het betrachten van alle deugden, uit dankbaarheid voor de genade, die hem in jezus geschonken is, volgens gods wil en wet, door de krachtig werkende genade van den Heiligen Geest, in de gemeenschap met jezus, zijnen volkomenen Zaligmaker, en in navolging van deszelfs voorbeeld, tot verheerlijking van den Vader in de hemelen, als een kind van god. Het kan zijn, dat iemand, door onkunde, of verwarring van denkbeelden, de leere van ons Kerkgenootschap verkeerd verstaat, of geheel verdraaid en verwrikt opvat, zoodat hij hangen blijft aan die oude, zoo geheel krachtelooze beschuldiging: als of deze leere zorgelooze en
Goddelooze menschen maakte, of, mits wel begrepen zijnde, zou kunnen maken; maar de uitdrukking van den Schrijver is te sterk. Wat zou men zeggen, indien iemand, in onze dagen, bestond te schrijven: ‘Ons Kerkgenootschap is van den Remonstrantschen, Pelagiaanschen of Sociniaanschen zuurdeessem geenzins geheel gezuiverd?’ hoezeer, door zucht, om iets nieuws te zeggen, of voor iets groots gehouden te worden, deze onderscheidende stellingen, ja nog verder van ons Kerkgenootschap verschillende gevoelens vrij algemeen verspreid worden, zoodat men dus voortgaande wel eens naar waarheid zou kunnen zeggen, gelijk zekere Kerkvader van de verbreiding der Arianerij zich zal uitgedrukt hebben: dat de wereld zich verwondert, hoe zij zoo algemeen Remonstrantsch, Pelagiaansch, Sociniaansch, enz. geworden, ja, bij slot, geheel van het echte Christendom vervallen is!
De Titel van dit Werk: De leer der Gereformeerde Kerk naar den leidraad van de Heidelbergsche Katechismus verklaard en toegepast ter onderwijzing en
| |
| |
stichting van Ongeleerden, en de Kerkelijke approbatie uit naam van de Classis van Sneek, welke ook achter den Titel van dit Derde Deel geplaatst is, moet ieder een, en bijzonder de Ongeleerden, doen gelooven, dat men in hetzelve de leer der Gereformeerde Kerk zal verklaard en toegepast vinden ter onderwijzing en stichting. De Recensent, echter, meent in dit Werk eene leere, niet slechts eene leerwijze, gevonden te hebben, welke, indien zij de leer ware der Gereformeerde Kerk, hem verpligten zou, openlijk te moeten verklaren, dat hij voor zich dan geen belijder ware van de leer der Gereformeerde Kerk, en dat hij zich, in gemoede, daarmede niet zou kunnen vereenigen.
Bladz. 4 leest Recensent deze aanmerkelijke woorden: ‘Het is voor onzen tijd niet meer - het als eene gewigtige vraag te behandelen, of Godzaligheid en (NB) Christelijke deugd het deelachtig worden der Godlijke gunst voorgaan, of daar op volgen.’ En Bladz. 15. ‘Schoolsche onderzoekingen, spitsvinnige redeneringen over de plaats, welke men in een gevormd plan over het zalig worden van den mensch, aan de bekeering en heiligmaking geven moet, passen ons niet, wanneer wij de Euangelische Godsdienstleere, in hare ware eenvoudigheid zullen opgeven’ enz. Recensent houdt het artikel van de regtvaardigmaking des zondaars voor god alleen door het geloof, zonder eenige werken, welke ook, zelfs met uitsluiting van het geloof, wanneer het als een werk of deugd zou beschouwd worden, voor den Articulus stantis aut cadentis Ecclesiae, den artikel, waarbij de Kerk staat of valt. Met volle overtuiging van zijn gemoed, en hij dankt er de genade van god voor, belijdt Recensent, overtuigd door het woord van god, en het onderwijs van den Geest van jezus, met de Geloofsbelijdenis der Gereformeerde Kerk, Art. XXIV. ‘Het is door 't geloove in christus, dat wij gerechtveerdigt worden, ook eer wij goede wercken doen, andersins en souden sy niet meer konnen goet zijn, dan een vrucht des booms goet zijn kan, voor dat de boom goet is.’ - Zoo veel Recensent zich zelven kent, en volgens vele waarnemingen en ervaringen, omtrent zich zelven en anderen, weet hij met de Gereformeerde Kerk in hare Geloofsbelijdenis:
| |
| |
‘dat wij altijd in twijfel zouden staan, herwaarts ende derwaarts drijvende sonder eenige sekerheijt, ende dat onse arme conscientien altijd souden gequelt worden, indien sij niet en steunden op de verdiensten des lijdens ende stervens onses Saligmakers.’
De Recensent heeft daarom geloofd, deze zijne meening over dit Werk dus onbewimpeld te moeten voordragen, om elken Lezer van hetzelve oplettend te maken op een noodzakelijk en bepaald onderzoek, ten einde het goede en ware te onderscheiden, en te behouden; te meer, daar het verval van zeden onder de Christenen van onzen tijd, en de rampzalige slingeringen van het geweten van velen, waardoor zij geen rustpunt voor hunnen geest vinden, om hunne roeping en verkiezing vast te maken, zijns oordeels, voornamelijk is toe te schrijven aan de misvattingen omtrent deze leer der regtvaardigmaking alleen door het geloof; welk geloof de eenige bron der liefde is, in welke liefde alle ware deugd eeniglijk hare kracht en voedsel heeft, en welke liefde alleen in dat hart kan bloeijen, hetwelk omtrent de Goddelijke liefde, die ons eerst heeft lief gehad, geloovig verkeert, en door dit geloof gereinigd is, en aan jezus als eenen volkomenen Zaligmaker hulde doet. Terwijl deze misvattingen weder, zijns oordeels, ontstaan, uit eene, in onzen tijd, min naauwkeurige kennis van het geloof der Gereformeerde Kerk omtrent dit Leerstuk, en van den eigenlijken staat des verschils ten deze tusschen dezelve en andere Gezindheden onder de Christenen, Remonstranten, Roomschgezinden, enz., waardoor verwarde denkbeelden, en bij velen eene geheel verminkte voordragt van deze Leer, in het midden zelfs der Hervormde Kerk, meer en meer de overhand nemen, en de Ongeleerden verbijsteren. |
|