| |
De Kaffers aan de Zuidkust van Afrika, Natuur- en Geschiedkundig beschreven door Lodewijk Alberti, Ridder der Koninklijke Orde van de Unie en Major bij den Generalen Staf der Koninklijke Hollandsche Armee; voormaals Landdrost van het Distrikt Uitenhage en Militair Commandant van het Fort Frederik, aan de Kaap de Goede Hoop. Met Kaarten en Platen. Te Amsterdam, bij E. Maaskamp, 1810. 260 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ 4-10-:
Reeds met welverdienden lof gewaagden onze geachte Konfraters, de Schrijvers der Algemeene Vaderlandsche Letteroefeningen, van dit, in alle opzigten, welgeschreven en allezins lezenswaardig Werk. Waarheid wel is het, dat, sints den overgang der Volkplanting de Kaap de Goede Hoop in de magt der
| |
| |
Engelschen, de Hollanders, staande den tegenwoordigen toestand van zaken, niet hetzelfde belang, als voorheen, bij de Kaffersche Natie hebben. Dit, echter, belet niet, dat die Natie, als een op zich zelf staand en oorspronkelijk volk, altijd als een belangrijk volk door den Wijsgeer zal beschouwd worden, en hij in dank zal ontvangen alle bijdragen, die Natie betreffende, welke over dezelve licht verspreiden met al de kenmerken van geloofwaardigheid. Dat nu het Werk, hetwelk thaus voor ons ligt, die hoedanigheid bezit, zal niemand, die hetzelve gelezen heeft, in twijfel trekken. Daar immers al de narigten aangaande de Kaffersche Natie, welke wij bezitten, of van anderen, en dus slechts op goed geloof, overgenomen, of de vrucht van een zeer kortstondig verblijf zijn, heeft de Ridder alberti bijkans niets verhaald, dan hetgeen hij, in een achtereenvolgend verblijf van drie jaren, met eigen oogen had gezien en waargenomen, en dat wel omtrent eene Natie, welke hij, niet slechts uit bloote nieuwsgierigheid, of ook wel als Wijsgeer, gadesloeg, maar welker opzigt en belangen hem van hooger hand waren toevertrouwd. Daarenboven meenen wij, in des Ridders schrijfwijze en manier van verhalen, inwendige kenmerken van geloofwaardigheid te hebben opgemerkt, als geheel zuiver van alle tooisels en opgesmuktheid, van alle aanmatiging van eigen lof. In den aanvang des jaars 1802 verzelde de Heer alberti den beroemden Gouverneur Generaal janssens naar de Kaap de Goede Hoop. In het volgende voorjaar vertrok hij, met eenige troepen, naar het Fort Frederik aan de Algoa-Baai; wordende hem, kort daarna, de zorg voor de Kaffersche en Hottentotsche belangen, en vervolgens het Landdrost-ambt van het Distrikt Uitenhage, aan de Kaffersche grenzen,
toevertrouwd. Drie jaren bleef de Ridder in dat bewind, gedurende welke veelvuldige reizen naar het Kafferland en zamenkomsten met Kaffers elders, hem in de beste gelegenheid stelden, om de levenswijze, zeden en gewoonten dier Natie gade te slaan, en deswegens tot nog toe onbekende berigten in te winnen; terwijl hij, van den anderen kant, edelmoedige bekentenis doet van zijn onvermogen, om van deze en gene bijzonderheden, zekere
| |
| |
gebruiken, de taal en de bevolking betreffende, een voldoend verslag te geven.
Van het Werk zelf, oorspronkelijk in het Hoogduitsch geschreven, en door den Remonstrantschen Hoogleeraar konijnenburg in het Nederduitsch vertaald, en in vijf en twintig Hoofdstukken verdeeld, gaan wij nu eenige bijzonderheden mededeelen. De eerste betreft het berigt wegens eene zonderlinge soort van Mierennesten, in welke dikmaals de Bijen haren honig bereiden. ‘Uitwendig gelijken zij veel naar eenen Bijenkorf, ofschoon zij van grooteren omvang zijn, zoodanig dat derzelver vlakke doorsnede dikwerf 4 en de hoogte niet zelden 2½ voet beslaat. De aardklomp, waaruit die Mieren - nesten bestaan, bevat eene menigte harstdeelen, die haar ongemeen vast en hard maken. Niet zonder moeite en krachten hakt men zulk eene woning in stukken, waaruit men alsdan de inwendige afdeelingen, ingangen en cellen ontwaart, tot welke slechts van buiten de toegang is in weinige kleine openingen.’ Ligtelijk wordt uit zulke nesten een Bakoven gemaakt, waarvan zich de reizende Planters bedienen. De Kaffers zijn doorgaans van eene aanzienlijke gestalte, van tusschen de 5 voeten en 6 tot 9 duimen. Slechts eenmaal zag A. een man, die, omdat hij slechts vijf voeten hoog was, tot een algemeen voorwerp van spotternij diende. Vleesch, doch zeldzaam, en dan veelal gebraden, gierst, boekweit en watermeloenen, zijn de voornaamste spijzen, en enkel water de drank der Kaffers; zeldzaam bedienen zij zich van eenen dronkenmakenden kunstdrank, die uit gierstenmeel met water tot dikken brij gekookt, en voorts, met koud water verlengd, in eenen melkkorf wordt gegoten, waaruit eene gisting ontstaat, na welke de drank, door denzelven door eene bijzondere soort van vogelnest te gieten, gezuiverd wordt. Tabakrooken, meest bij de mannen, doch ook bij de vrouwen, is hier in algemeen en hartstogtelijk gebruik. Huiden van ossen of koeijen verstrekken tot de algemeene
kleederdragt; alleen de Opperhoofden der Horden, en nu en dan derzelver gunstelingen, bedienen zich van Tijgervellen, alle welke, op eene kunstmatige wijze, door uitspannen, wrijven en droogen, ten gebruike bereid worden. Een mantel is de gewone kleeding,
| |
| |
welks verschil in gedaante alleen de eene sekse van de andere onderscheidt. Bij de vrouwen worden de deelen, welke de eerbaarheid gebiedt te verbergen, door de ruimte des mantels zorgvuldig bedekt. De vervaardiging der kleederen voor beide seksen is het werk der vrouwen, die de stukken beestenvellen, met uit den rug van dieren genomen pezen garen zoo net weten aanéén te naaijen, dat geen Europisch zadelmaker zich dit werk zou behoeven te schamen. Gaarne, intusschen, verwisselen de Kaffers, vooral de vrouwen, hare kleeding met die der Europeanen, zoo als de Ridder, bij eene uitdeeling van hemden, meermalen ondervond. Vroedvrouwen ontmoet men hier niet; de eene vrouw leent aan de andere bij de verlossing hare hulp. De Besnijdenis is hier in algemeen gebruik, doch geschiedt eerst als de jongeling huwbaar is; waarvan, echter, A. den oorsprong niet heeft kunnen ontdekken. Na de Besnijdenis wordt de jongeling onder de mannen aangenomen; gelijk hij ook daardoor tot onderdanigheid aan het Opperhoofd verpligt wordt. Aan plegtigheden en maaltijden ontbreekt het niet, welke, bij deze gelegenheid, plaats hebben. De hoogste ouderdom, welken de Kaffers bereiken, klimt niet boven de zestig jaren; doch de bepaling daaromtrent valt bezwaarlijk, als wordende daartoe vereischt begrippen van optelling en tijdrekening, die bij de Kaffers niet gevonden worden, wien de bekwaamheid ontbreekt om eene reeks van eenheden bij elkander te voegen. Zeer welluidend en zacht is de taal dezer Natie; de letter R heeft men in dezelve geheel niet. Teeken- en Schilderkunst is onder haar geheel onbekend. Vertellingen zijn het eenige middel om het geheugen van gebeurde zaken te bewaren. Even gebrekkig is ook de Telkunst en Tijdrekening. Zeer scherp, daarentegen, zijn het gehoor en gezigt, een gevolg hunner levenswijze, die hun gebiedt, tegen wilde dieren steeds op hunne hoede te zijn. Volgens A., zoude men onder de
Kaffers van eenig denkbeeld van god, als een onzigtbaar Wezen, hetwelk op de gansche natuur invloed heeft, naauwelijks eenig spoor ontmoeten; zijnde Godsdienstige handelingen en Priesters onder hen geheel onbekend. Wel schijnen zij deze of gene ramp aan de werking eener onverklaarbare magt toe te schrijven; doch dat
| |
| |
men die Magt als persoon voorstelt, of onder dezelve een eigenlijk Wezen verstaat, blijkt niet. Zoo wordt, bij voorb., eene ziekte somtijds aangemerkt als het gevolg eener beleediging, eene rivier aangedaan, uit welke men gewoon is water te scheppen, welke men alsdan door zekere plegtigheden tracht te bevredigen. Het geloof in Tooverij is hier zeer algemeen, en het beroep van Toovenaressen niet ongeacht noch onvoordeelig. Even als bij de Israëliten heerscht bij de Kaffers zeker begrip van Zedelijke Onreinheid, waarbij de verontreinigde persoon van den gewonen omgang uitgesloten en aan zekere plegtigheden onderworpen wordt. De Veehoederij is het gewone bedrijf der Kaffers. Dit geest aanleiding tot eene soort van weelde, daarin bestaande, dat de horens van ossen en koeijen, van buitengewone lengte, in allerlei gedaanten gebogen worden, zoodat zij achter den kop omloopen en onder den keel tot elkander komen. Geen welafgerigte hond volgt naauwkeuriger het bevel zijns Meesters, dan het vee zijnen eigenaar. Nevens de Veehoederij paart zich de Landbouw, die, echter, geheel aan de vrouwen wordt overgelaten, en op de volgende wijze geschiedt. Eerst worden de landen bezaaid en dan omgespit. Alsdan komt het onkruid boven op den grond, alwaar het aan het opkomende zaad ter beschutting tegen de zonnestralen dient. Merkwaardig is de kuischheid der Kafferinnen, blijkbaar uit verscheidene bijzonderheden, in tegenstelling van den Heer barrow, door den Ridder, door eigene opmerking, waargenomen; terwijl, met dat alles, de Kafferinnen, hoewel niet voorkomende, voor den Europeaan niet onverbiddelijk zijn. Voorts zijn de ongehuwde vrouwen hier eene soort van koopgoed, welke, naar het vermogen der minnaars, van de ouders van het meisje met vee gekocht wordt. Huwelijken tusschen oom en nicht, moei en neef, en zusters kinderen, zijn hier onbekend. De veelwijverij is hier in
gebruik. De Kafferinnen zijn zeer vruchtbaar, zijnde de voorbeelden van 8 of 10 kinderen uit een huwelijk niet zeldzaam. Hartstogtelijk zijn de Kaffers tot den koophandel geneigd, in welken men op eerlijkheid zeer gesteld is. De Smederij is bijkans het eenige handwerk, waarin ook het vernuft
| |
| |
der Natie zich vertoont, vooral in het bereiden der werpspiesen, die, onder andere, dienen tot den aanval op Leeuwen en Tijgers, om welke te vangen groote kringen gesloten worden, uit welke eene menigte spiesen op het schrikdier wordt geworpen, hetwelk straks op den jager aanvallende, werpt zich deze, met zijn schild bedekt, op den grond; waarop straks de overige jagers toeschieten, en het dier vellen. Het oesenen van belangelooze herbergzaamheid wordt hier als een pligt beschouwd. Het meest in zwang gaande gezellige vermaak is een uitermate eenvormige dans. Het eenige speeltuig, hetwelk de Ridder vond, is een dunne stok, met een darmsnaar overtrokken, veel naar den strijkstok van eene viool gelijkende. Elke Horde heeft haar Opperhoofd, hetwelk wetten geeft en vernietigt, in zoo verre daardoor aan de onderdanen geen onregt geschiedt Al deze Opperhoofden, wien een aantal Raadslieden is toegevoegd, staan onder een Algemeen Opperhoofd, wiens aanzien zeer groot is. De regtvaardigheid wordt hier vrij streng geoefend, vooral in de Horden, die het verst van de Kaap wonen. Want, volgens de aanmerking van den Heer A. is het door de ondervinding bewezen, dat de omgang der Wilde Volken met Europeanen, in het algemeen, en ook hier te lande, voor de zeden der eerste verderfelijk is. Behalve de spies, welke men somtijds tot op eenen afstand van 70 tot 80 schreden werpt, is het gewone wapentuig de knods, zijnde een stok van 2½ voeten lang en 10 lijnen dik, aan het einde van een uitwas, ter dikte van eene vuist, voorzien, waarmede de Kaffers, met een schild van een ossenhuid zich bedekkende, in een tweegevecht, met eene verwonderlijke behendigheid hunnen vijand weten te treffen. Geschaarde veldslagen worden altijd van wederzijdsche waarschuwing voorafgegaan. Zeer eenvoudig zijn de Lijkplegtigheden; wordende de Afgestorvenen, uit de gewone volksklasse, den Wolven tot eene prooi gegeven, welke daarom niet mogen gedood
worden, en daarom, overal daar Kaffers wonen, zeer menigvuldig zijn. - Doch, onzes ondanks, moeten wij ons verslag bekorten. De nog vier overige Hoofdstukken loopen over de betrekkingen tus- | |
| |
schen de Kaffers en de Volkplanting, de behandeling der Kaffers ten opzigte van de rust en welvaart der Volkplanting, de beschaving der Kaffers en het karakter van het Opperhoofd gäika In het Hoofdstuk over de beschaving der Kaffers wil de Ridder, dat deze belangrijke taak in geenerlei opzigt worde toevertrouwd aan Zendelingen uit Europa, die zich met de bekeering der Heidenen bemoeijen. ‘Zoodanige personen (schrijft hij) zijn meestal diep onkundig, uit de laagste Volks-klasse afkomstig en doorgaans godsdienstige dweepers. Zij bezwaren het geheugen hunner leerlingen met een mengelmoes van onverstaanbare kerkelijke begrippen, zonder zich weinig, of geheel niet, in te laten met het onderwijs van nuttige handwerken en andere bezigheden, voor den toestand hunner Leerlingen noodzakelijk. Ook missen zij over het geheel een genoegzaam duidelijk begrip van ware beschaving, en van de wijze, waarop zij kan en moet worden ingevoerd, of zij zijn dikwerf slecht genoeg, om het zuivere oogmerk opzettelijk tegen te werken, en dus menigmaai gevaarlijker, dan wel nuttig. De handelwijze, echter, der Moravische of Hernhutsche Zendelingen, ten minste van de zoodanigen, die aan de Kaap de Goede Hoop wonen, maakt hieromtrent eene wezenlijke uitzondering, en geeft aan hun eene billijke aanspraak op de medewerking der Regeering.’
Eene Kaart, zijnde een Plan van het Etablissement aan de Algoa-Baai, nevens twee Platen, voorstellende een Kaffer en Kafferin, en een Knodsgevecht der Kaffers, naar de oorspronkelijke teekening van den Heer paravicini, door de Heeren portman en smies, in manier van gekleurde teekeningen, uitmuntend uitgevoerd, versieren dit voortreffelijk Werk. |
|