Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1811
(1811)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijLektuur van Smaak, voor lieden van beschaafden stand, inzonderheid ook voor Vrouwen. Vierde en Vijfde Stukje. Te Amsterdam, bij Schalekamp en van de Grampel, 1810. Te zamen 270 Bladz. In gr. Octavo. De prijs van beide is ƒ 2-2-:Even als de voorgaande, hebben wij deze Stukjes met genoegen ontvangen, en, over het geheel genomen, met vermaak gelezen. Het varietas delectat wordt hier zeer wel volgehouden, en haasten wij | |
[pagina 30]
| |
ons, om de goede strekking dezer Verzameling, onze Lezers met den inhoud dezer beide Stukjes bekend te maken. Onder de gewone Rubrieken bevat het Vierde Stukje: aurora, Gravin van koningsmark. Iets over de Merkwaardigheden van Zwitserland, en de nuttigste en voordeligste wijze van dat Land te doorreizen. Huishoudkundige Bedenkingen en Voorschriften (Vervolg). Een hartelijk woordje over de Huishoudelijke opvoeding onzer Meisjes. Over den wederkerigen invleed van de behoeften der Menschen op de volmaking van den geest, en de werktuiglijke Kunsten. Aanmerkingen over Beschaafdheid en Wereldkennis (Vervolg). Waar gij zijt, pas op uwe zakken. Iets over het Fabeldicht. De nieuwe deukalion, bij het Knekelhuis. De Lente. Bij eenige verwelkte Bloemen. Merkwaardige Anekdoten van frederik den grooten, betreffende Keizer napoleon. Anekdoten wegens Keizer napoleon, enz. De Bekeringsgeschiedenis van den Abt de rancé, naderhand de trappe, insteller der beruchte orde van dien naam. - In het Vijfde Stukje komen voor: katharina, Gemalin van peter den grooten. Bijdragen tot de Geschiedenis van Don carlos. Marion de l'orme. Trekken uit de Geschiedenis der Zeden van Frankrijk, in de XVIIde Eeuw. Toenemende bloei der Noord-Amerikaansche Staten. De raauwe Koffij, als Koorts verdrijvend middel. Kunst om Dierlijke en Plantstoffen lang goed te houden. Druiven-Siroop en Suiker in Frankrijk. Aanmerkingen over het Fabriekwezen, enz. Tiental Menschkundige Wenken. Aanmerkingen over Beschaafdheid en Wereldkennis (Vervolg). De gehcime Vierschaar der Zeden. In hoe verre is de Poëzij navolging? Bijdrage tot de Geschiedenis der Danskunst. Aan een eenzaam Dorps-Kerkhof. De Vorst en zijn Geleigeest. Het Wolfs-A, B, C. De Ridder of de Ridderes d'eon. Edele daad van montesquieu. De Gaskonjers van het Noorden. Misselijke Drukfeil. Niet geheel nieuw zijn al deze grootere of kleinere stukjes, en een of ander onzer Lezeren zal zich met den Recensent herinneren, iets of wat daarvan elders ontmoet te hebben. Dit, echter, zij niet gezegd ter vermindering van de waarde dezer Verzameling, door Bijdragers, van welke het toch niet kan | |
[pagina 31]
| |
gevergd worden, alle vroegere en latere Mengelwerken te hebben gelezen, die, al voor lang, tot bergplaatsen van korte Opstellen, Anekdoten, enz. gediend hebben. Daar dit Leesboek inzonderheid ook voor Vrouwen bestemd is, kunnen wij niet nalaten, ten dienste, of, indien gij wilt, ten vermake der Lezeressen van ons Maandwerk af te schrijven: ‘Een hartelijk woordje over de Huishoudelijke Opvoeding onzer Meisjes.’ Aldus luidt dit Woordje: ‘Onze Voorouders moeten toch wel zeer dom zijn geweest. Behalve het School-onderwijs, waarvan zij zeker wel wat meer werk voor hare Dochters hadden mogen maken: (adres aan het keurig spellen, lezen, schrijven en rekenen van vele onzer meer bejaarde Dames!) en behalve de oefening der Meisjes in het Breijen, Wollen- en Linnen-naaijen, en andere vrouwelijke handwerken, (waarbij toen alleen onder de meer aanzienlijken nog kwam het leeren van de Fransche taal, een klein hapje Geografie, Danssen, Muziek en Teekenkunst,) - behalve dit alles, zeg ik, hadden die on noozele Moeders nog een ander vak van vrouwelijke opvoeding, 't welk zij meestal voor hare eigen rekening namen, en waaraan zij den belagchelijken naam van Huishoudelijkhetd gaven. Dit bestond dan zoo cirkum-cirka hierin, dat de lieve Meisjes van tijd tot tijd, maar vooral, wanneer zij 10, 12 of 14 jaren oud begonden te worden, door de Moeders aangebragt wierden, om te leeren stoppen, breijstoppen of maazen, lettermerken, stijven, strijken, en over het geheel met de was omgaan; voorts, om te leeren kooken en alles te behandelen, wat tot de keuken, kelder en provitiekamer behoort; item, om de kleine kinderen te leeren behandelen, en eindelijk, om het lichte (ligte) huiswerk mede te doen, over het werk der Meiden opzigt te hebben, het huishoudboekje te houden, zich met de (den) aankoop van levensmiddelen, met de schoonmakerij, met het nagaan en betalen der huislijke rekeningen te bemoeijen, enz. - De reden, waarom die Moeders dat zoo deden, was, dat zij dachten: “mijne Dochters hoopen met der tijd ook zelve eens huisvrouwen en moeders te worden, en dan dienden zij toch van dat alles | |
[pagina 32]
| |
wel iets te weten, zullen zij voor hare booijen niet belagchelijk, voor hare mannen niet berispelijk, voor hare huisgezinnen niet verderfelijk, en eenmaal voor hare kinderen niet verachtelijk worden,” en dat zij die Commissie zelve op zich nemen (namen), was, omdat zij dachten: “niemand kan het beter, en wil het liever aan de Dochters leeren, dan de Moeder zelve.”’ ‘Zie, zoo dachten toen die eenvoudige duifjes! - welk eene dommigheid! Begrepen de Moeders dan toen niet, dat men met dat geheele lastige ding, genoemd Huishoudelijkheid, zich niet behoeft optehouden, want, dat het Huishouden goodertieren is, zich in alle plooijen laat schikken als een lam, en dat alles evenwel kostelijk goed kan en moet gaan, al weet er Moeder of Dochter zoo veel van als mijn poedelhond, en al wenden beide er geen oog noch hand naar? Wel heden, dat zij maar binnen treden, genoegzaam in welk huishouden van onzen tegenwoordigen smaak zij willen, en dan zal haar de proef op de som voorgelegd worden, zoo overtuigend, dat zij zullen blozen. Stel, dat zij er komen 's morgens om negen uren; zie eens, ouderwetsche, onnoozele vrouw! daar staan immers de onthijttafel, stoelen en warme stooven enz. al sedert een nur gereed! “Ja, maar waar zijn Moeder en Dochters?” - O die zijn niet absent, dan tot nuttige einden. Mama is reeds bezig met opstaan: eene vreeslijke migraine, die haar wat langer het bed heeft deen houden, omdat zij gister avond aan de speeltafel wat geëchaufseerd had, zou haar anders den geheelen dag buiten staat hebben gesteld, om iets in huis te doen, en 's avonds op de partij bij *** te gaan. Wat jeannette, suzette, colinette, en zoo als dat goedje dan al meer heet, - betreft, die zijn gewoon om tien uur aftekomen; en dit met zeer veel huislijk overleg, Mevrouw! want, primo, die laat slaapt, kan ook laat weder opblijven, en dus, zoo als men zegt, het vuur helpen inrekenen; en secundo, als dat jonge goedje zoo vroeg bij de hand is, dan hinderen zij Mama slechts in het behandelen van huislijke bagatelles en lastigheden, neem eens, het ordonneren van de pot, het afrekenen met de mei- | |
[pagina 33]
| |
den, het geven van orders tot boodschappen en beletvragingen, het houden van eene explicatie met Papa over nieuwe huishoudings- en speelbeurs Contributien, enz. enz. - Fi donc! voor een fatsoendelijk meisje, zoo vroeg optestaan! 't is rusticq, en men ennuijeert zich dodelijk.’ ‘Maar zoo veel te beter worden de uren van waakzaamheid besteed! Naauwlijks is het maagdenkoor rondom de ontbijttafel geschaard, of de eene heeft een nieuwen Roman, de andere eene Komedie onderhanden, waarin zij, met al de aandacht van - een huishoudelijk meisje leest; eene derde bereddert het verwarde-huishouden van - hare beurs, naai- of knoopwerk, bijouteries enz. terwijl zij, benevens hare zusters, het wegruimen harer kleederen op de onberedderde slaapkamer aan kamenier of linnenmeid heeft overgelaten; hoe huishoudelijk is het niet, deze daardoor de handen vol te geven! dat goede schepsel heeft er uren werk aan. - En nu de vierde? dat is de vrouwelijke Ruben, moeders steun en vaders troost, die moet hooger toon in 't huisgezin voeren, trouwens - zij is reeds druk bezig, om - met Mama te kibbelen, en dat wel over - zeer noodige zaken, b.v. het suppleren van de platgekochte beurs, het arrangeren eener nieuwe aankoop van dingen, die zij of de Zusters onmisbaar behoeven, om niet ridicul te zijn, om à la hauteur van andere meisjes zich te vertoonen; of wel, over het werkzaam besteden van dien dag en avond, en z.v.’ - Maar ons Uittreksel zoude te lang worden, indien wij het geheele Stukje, hetwelk in denzelfden smaak den ganschen dag doorloopt, wilden asschrijven. Ex ungue Leonem. Niet onbevallig zijn de volgende Dichtregels: ‘Bij eenige verwelkte bloemen.
Gij bloempies, kort geleen getooid met frissche kleuren,
'k Zit moedloos bij u neer, en zie uw sloping aan;
Gij zijt het treurig beeld van mijn weemoedig leven;
Mijn hoop en vreugd zal eens, als uwe kleur, vergaan!’
| |
[pagina 34]
| |
‘Voor weinig dagen nog, wanneer de hand des Jonglings
U van uw steeltje plukte, en vestigde op mijn hart,
Toen was uw gloeijend schoon gelijk een blik derliefde,
Die door de nev'len breekt van diep verborgen smart.’
‘Nu is uw luister weg, bekoorlijk pand der liefde!
Uw kleuren zijn vergaan, uw adem geurt niet meer;
En zijt gij nog het beeld van onze hartsvereening?
Helaas! dan rijst geen dag van vreugde voor ons meer!’
‘Waarom, o Jongeling! vlocht gij dien krans der liefde?
Waarom zonk ooit mijn blik in uwen boezem neer?
Waarom moest eens dit hart verteederd aan u hangen,
Wen ons geen dag vol hoop rijst aan den Hemel weer!’ -
‘Ontwijk mij, treurig beeld van ras vervlogen trouwe,
Onwaardig aan het hart van mijn' geliefden vriend!
Zijn borst, die immer gloeit voor zijne Adelaïde,
Heeft deze droeve traan der weemoed niet verdiend!’
1 Julij 1809. A.
Bij het voorgaande voegen wij nog de volgende gedachten, toegewijd ‘Aan een eenzaam dorps-kerkhof.
Stille rustplaats van de dooden,
Waar zoo menig lijder slaapt;
Waar de vader met de moeder,
Waar de zuster met den broeder,
't Zoet genot der ruste raapt.’
‘Waar het teeder kinderhoofdje
In de schoot der moeder ligt;
Waar der knapen bekkeneelen,
En der maagden, schuldloos spelen;
Waar de dood vereening sticht.’
| |
[pagina 35]
| |
‘Waar geen onrust, vrees noch kwelling,
Ooit het zoet der sluimring stoort,
Waar men nooit van heilloos twisten,
Nooit van onregt of van listen
Nimmer van trouwloosheid hoort.’
‘Waar gelijkheids gouden weegschaal
Menschenwaarde aan elk hergeeft,
En de beedlaar met den rijken,
In het rustgewaad der lijken,
Broederlijk gemeenzaam leeft.’ -
‘Lieve rustplaats van de dooden!
Ver van u zij 't woest gedruis!
Word met zachten voet betreden,
Eerbied boei hier onze schreden,
Stilte woone in graf en kluis!’
‘O, 't gebom (brom) der doffe dorpklok
Predikt ons het nachtlijk uur;
't Doodenheer moet lang nog rusten,
Wacht nog velen aan zijn' kusten,
In de slaapschoot der Natuur.’
‘Maar, 't zal eens in 't grafhol dagen;
Eens zal 't weemlen op uw veld,
Wieg van 't ander heerlijk leven!
Wen ge uw schatten moogt hergeven.
't Menschbeeld uit uw kluister zwelt.’
‘O, dan rijzen, in de stralen
Van de groote Levenszon,
Ouden, jougen; - rijken, armen,
Vallen in elkanders armen,
Baden zich in 's levens bron!’
‘Ja, dan blinkt onsterflijk leven
Op 't ve heerlijkt aangezigt;
In dien schitterenden morgen
Vlieden smarten, wijken zorgen
Voor den glans van 't eeuwig licht.’
‘Stille zamelplaats der dooden!
Wijkplaats voor al 's werelds druk!
'k Wil u vaak mijne uren wijden,
In uw' ruste mij verblijden,
En in 't naderend geluk.’
| |
[pagina 36]
| |
Met de volgende Anekdote, die hier als echt wordt opgegeven, misselijke drukfeil betiteld, zullen wij onze Aankondiging besluiten: ‘In eene der allergrootste Steden van Holland werd in de XVIIIde Eeuw eene nieuwe uitgave bezorgd van een zeker groot Werk, tot de plaatselijke Wetten, Handvesten en Privilegien betrekking hebbende. Hetzelve werd door de Uitgevers opgedragen aan de Heeren Burgemeesteren en Regeerders dier Stad, welke aan het hoofd der opdragt genoemd werden: Zuilen van den Staat. Dan, ongelukkiglijk was, onder het asdrukken, de voorste letter van het eerste dier woorden uitgevallen, en dus zag men hen in dat Werk betiteid, als: Uilen van den Staat.’ - Risum teneatis amici!
Wel Vrienden schalekamp en van de grampel, hoe slaat gij zoo maar, in uwe onbezonnenheid, van kwaad tot erger voort? Eerst noemdet gij den Recensent van het Derde Stukje der Lektuur een' boosaardigen, hongerigen Nacht-uil. Nu maakt gij het nog erger! nuGa naar voetnoot(*) tast gij regelregt het zedelijk karakter eens onbekenden aan, hem een' Fariseeuw, een' Sluipmoorder noemende, en hem dus, in een zeker derde, gelijkstellende, met de zoogenoemde Bravo's ouder anderen, te Napels, die, voor een klein sommetje, hunnen dolk veil hebben, om den niets kwaads vermoedenden voorbijganger, onder begunstiging der duisternisse, de hartader af te steken! Begrijpt gij niet, menschen! dat gij, met al uwe scheldnamen en injurieuse uitdrukkingen, niet den Recensent, maar u zelven prostitueert? En zoo gij met uwe Advertentie het debiet van uw Werk zoekt te bevorderen slaat gij voorwaar, gelooft mij, de paarden verkeerd voor den wagen. Want wie moet niet eenen afkeer opvatten van lieden, die van zich kunnen verkrijgen, een hun onbekend, en - zijn geweten zegt het hem! - niets kwaads bedoelend | |
[pagina 37]
| |
man dus schandelijk te traduceeren? Maar met lieden, die toonen, voor geene redenen bloot te staan, zich verder in te laten, dit rekent Recensent beneden zijn fatsoen, en daarenboven zijnen tijd te dierbaar, om dien aan het wasschen van den Moriaan te verspillen. Tantum! |
|