Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1811
(1811)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 22]
| |
Promenade Pittoresque dans l'évêché de Bâle, aux bords de la Birs, de la Sorne, et de la Suze, accompagnée de xxxxiv paysages et sites romantiques, fidélement copiés d'après nature. Par Mr. Hentzy, Éditeur des Alpes et Glaciers de la Suisse. III Tomes. à la Haye, chez G. Bakhuijsen.Dat is: Schilderkundige Wandeling in het Bisdom Bazel, voorzien van vier en veertig naar het leven geteekende Landschappen, enz. Het Eerste Deel 199 en het Tweede 220 Bladz, met de daarbij gevoegde Aanteekeningen. Het Derde vervat allcen de Asbeeldingen. In gr. Octavo. De prijs is te zamen ƒ 17-:-: Dit fraai uitgevoerd Werk behelst eene verzameling van invallende gedachten, wijsgeerige, geschiedkundige en dichterlijke beschouwingen van den Schrijver, gedurende eene wandeling te voet, in gezelschap van een bekwaam Landschapsteekenaar, van Bazel naar Biel afgelegd; de weg gaat merendeels langs de oevers der in den Rijn vallende Riviertjes Birsa, Suza en Sorne; door oorden, welke zoo door enge bergpassen als in de steenklippen van het gebergte Jura, dat Zwitserland van Frankrijk afscheiat, uitgehouwen zijn. Deze ligging verschaft aan die oorden, de uitnemende mengeling van afwisselende trotschheid en bevalligheid der Natuur, welke Zwitserland zoo voordeelig van alle overige Landen van Europa onderscheidt; en waarover de Schrijver zich, met regt, aldus uitdrukt: (Bladz. 4) ‘Zoo Italie het vaderland der Schoone Kunsten is, is Zwitserland dat der Schoone Natuur. Na gedurende twintig jaren de bevalligste streken van Azië bewoond te hebben; na zich met de kruiderijen en uitgelezene vruchten der Moluksche eilanden, van Ceylon en van Gelukkig Arabien verzadigd, na zich bedwelmd te hebben met de reukwerken van Achem en van Suratte en de turkoisen, esmerauden, opalen en diamanteu van Golconda met den voet ver- | |
[pagina 23]
| |
treden te hebben, verlaat tavernier de Indiën, zegt den Ganges vaarwel! koopt het Landgoed d'Aubonne en zet zich in Zwitserland ter neder.’Ga naar voetnoot(*) Betreffende de 44 Afbeeldingen, welke het Derde Deel van dit Werk uitmaken, en op de wijze van met Oost Ind. inkt gewasschene Teekeningen in plaat gebragt zijn, laat de Schrijver zich aldus uit: ‘Ik vleije mij, dat de Liefhebbers niet onvergenoegd zullen zijn over de uitvoering van deze platen, in de manier van gewaschen teekeningen. De platen moeten den Schrijver voor schipbreuk behoeden. Weleer wanneer er een zamengesteld voortbrengsel van deze soort plaats had, was de Kunsienaar aan den Schrijver onderworpen; de kans is (bij dit Werk) gekeerd; thans is het Letterkundig gedeelte niet anders dan het vehiculum, of geleidmiddel, van het Schilderkunstige
Rem verba sequuntur
(De woorden volgen de zaak).
Men moet bekennen, dat de Landschapschilder in staat is, om een veel eigenaardiger en meer waar denkbeeld van de ligging eener plaats te kunnen geven, dan men door de allernaauwkeurigste beschrijving van dezelve geven kan.’ Men moet dus dit geheele Werk, meer als een Prentwerk, dan wel als een Boekwerk aanmerken; en hij, die het als eeue fraaije verzameling van naar de natuur en op de plaatsen zelve geteekende afbeeldin- | |
[pagina 24]
| |
gen, vergezeld en opgehelderd met onderhoudende, leerzame, vermakelijke en nuttige beschouwingen van een opgeruimd Wijsgeer en gezellig Wereldburger, beschouwt, treft, zoo wij niet dwalen, het oogmerk des Schrijvers, welke zich een weinig te voren op Bladz. i, in de Inleiding, aldus uitdrukt: ‘Ik zal mij eenvoudig bepalen met den goedwilligen Lezer te waarschuwen dat deze Brieven alleenlijk ingerigt zijn om tot (verklarende en ophelderende) omslagen te dienen voor eene verzameling, van getronwelijk naar de natuur afgeschetste teekeningen, gedurende eene wandeling door de bergengten van den Jura in gezelschap van een Landschapsschilder.’ Het is echter verre van daar, dat deze Brieven enkel zouden bestaan in afgetrokkene geestverheffingen en dichterlijke bespiegelingen, gelijk men meestal van de Schrijvers, die deze oorden bezocht hebben, inzonderheid, wanneer zij derzelver beschouwing Schilderkunstig (Pittoresque) noemen, zou kunnen verwachten; integendeel, het schilderkunstige is hier op eene zeer vrolijke en vermakelijke wijze behandeld, en met onderhoudende verhalen van aan den Schrijver, op zijne wandeling voorgekomene ontmoetingen verwisseld. Waarom hij ook naar waarheid van hetzelve in den eersten Brief, op Bladz. 9, zegt: ‘Zoo het waarheid is, wat de Schrijver der Mengelingen, getrokken uit eene groote Boekverzameling, verzekert, namelijk dat het kenmerk der dwaasheid de verdiensle van zoo vele worken uitmaakt en datgene is, 't wolk men in zoo vele andere, die op eene zoo droevige wijze beredeneerd zijn, gaarne wenschte aan te treffen; zal ons, te dien opzigte, in mijne briefwisseling niets overblijven om te wenschen: zij zal, zoo ik hope, noch op uwen geest, noch op uwe oogleden drukken, en ten minste de verdienste der verscheidenheid bezitten.’ Rec, heeft, bij de doorlezing van dit Werk, gevonden, dat de Schrijver in der daad waarheid gezegd, en dus zelf de juiste recensie van zijn Werk in deze bewoordingen gelegd heeft. De wandelingen, welke in hetzelve beschreven worden, zijn bij verseheidene herhalingen in de jaren 1789 en 1796 gedaan, welk tijdperk het den Schrijver onmogelijk maakte, om zich niet som- | |
[pagina 25]
| |
tijds aan de staatkundige razernij (Politico - Manie) over te geven. Aardig beschrijft hij zelf deze omstandigheden in de volgende woorden: ‘In het oogenblik van mijn vertrek van Parijs was eene door den storm bewogen zee, niet meer beroerd dan die Hoofdstad; alles was er in volkomenen opstand.’ ‘De Deligence op Bazel was, even als het paard van Troije, opgepropt, ik was een der Grieken, die in een hoek van dat rijdtuig gedoken was, een Pythagorische stilzwijgendheid heerschte in het binnenste van ons wandelend Gemeenebest (Republique ambulante). Niemand durfde den mond te openen, elk mistrouwde zijnen Buurman en trachtte zijne denkwijze te raden. Men zoude ons voor aanbidders van Harpocrates (de God der stilzwijgendheid) of voor monniken van de abdije de la Trappe (eene der gestrengste geestelijke orders) gehouden hebben.’ Terwijl de Teekenaar de bevalligste of merkwaardigste oorden afschetste, hield de Schrijver zich onledig met die bespiegelingen, welke den inhoud van dit Werk uitmaken; zich daaromtrent niet op zijn geheugen betrouwende; in der daad, en Teekenaar en Schrijver doen best hunne denkbeelden op de plaats, waar zij de voorwerpen zelve voor oogen hebben, op het papier, dan wel in het vloeibare geheugen te prenten; ‘een half woord bij de voorwerpen zelf geuit, is meer waardig dan al onze herzamelde denkbeelden.’Ga naar voetnoot(*) De goede uitwerking van deze gelukkige keuze des Schrijvers, kan men aan het levendig gevoelig, dat door al deszelfs Letter-tafereelen heerscht, duidelijk gewaarworden. De voorwerpen komen er den Lezer juist zoo in voor, als ze den Schrijver, die zelf een Zwitser van geboorte is, na een lang afwezen uit zijn vaderland, voorkwamen, en men verbeeldt zich met hem te wandelen, en in zijne ontmoetingen te deelen. ‘Wat het historische der door mij bezochte oorden betreft,’ zegt hij, | |
[pagina 26]
| |
‘dit heb ik slechts ter loops aangeroerd, daar hetzelve reeds volkomen in een ander werk, betwelk dit voorafgegaan is, behandeld was geworden.’Ga naar voetnoot(*) Ondanks deze kortheid in dat vak, vindt men echter, door geheel dit Werk, zeer merkwaardige Plaatsbeschrijvingen, (inzonderheid is die der stad Bazel en derzelver merkwaardigheden uitvoerig,) aanhalingen uit de Geschiedenis dezer oorden, en vooral in de Aanteekeningen belangrijke Historische en Biographische anecdoten, die men te vergeefs elders zonde zoeken; daakbij is het geheele Werk doorvlochten met eene verzameling van krachtige en bevallige plaatsen uit de beroemdste Latijnsche, Fransche en Engelsche Dichters, die zoo juist ter snede bijgebragt zijn, dat ze in dit Letterkleed niet als afgebrokene en van buiten gehaalde lappen, maar als eigen en opluisterende sieraden, een behagelijk voorkomen hebben, en deszelfs lezing niet weinig veraangenamen. De Platen zelve, die in het Derde Deel bij elkander gebonden zijn, stellen ons de veelvuldige bergkasteelen, rotsen, watervallen, grotten en dorpen voor, welke op den schilderachtigen weg tusschen Bazel en Biel aangetrofsen worden, voor oogen, en verdienen van de zijde der uitvoering allen lof, terwijl wij geene reden hebben, om aan derzelver naauwkeurigheid en waarheid eenigen den minsten twijfel te slaan; om alle welke redenen wij niet kunnen nalaten, dit, in der daad met smaak uitgevoerde fraaije en nuttige Werk onzen Lezeren ten sterkste aan te prijzen. |
|