Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1811
(1811)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 18]
| |
dienstelijk Werk wordt in dit Deel, bevattende de Letters T, U, op dezelfde wijze en orde voortgezet, als waarvan wij bereids menigmalen bij de aankondiging der vorige Deelen, het genoegen gehad hebben, eenig berigt, tevens met eene proeve uit hetzelve ontleend, aan onze Lezers mede te deelen. - Vóór elke Letter gaat eene zeer omstandige en lezenswaardige omschrijving van al hetgeen wat tot dezelve betrekking heeft, gelijk dan ook in dit Deel, betreffende het gebruik der Letters T en U, plaats heeft; voor welke aanmerkingen wij, bij de aankondiging van dit Deel, ter proeve van het belangtijke dezes Werks voor onze Hollandsche Taalkunde, uit de groote menigte van andere voorbeelden, oordeelden alhier eene plaats te moeten inruimen. ‘T, (Bladz. 1) is de achttiende Letter van het Nederduitsche ABE, behoorende tot de Tongletters. Zij is naauw verwant aan de D. en wordt daarmede zeer dikwijls verwisseld. Ook gaat zij wel eens over in eene S; en in eene SCH. Voorts wordt zij meermalen ter wegneming van eene wanstaltige zamenvoeging van zachte medeklinkers, of om andere redenen, midden in een woord ingelascht. Dus schrijft men schraagte in plaats van schrage; bekentenis, erkentenis, voor bekennenis, erkennenis, enz. Eveneens bevordert zij de welluidendheid dikwijls voor aan een woord, zoo als in tachtig, en oulings ook in tnogentig, en achter aan een woord, zoo als in tot mijnent, tot onzent, enz. Op zich zelve bekleedt zij, met een afsnijdingsteeken van achteren, de plaats van het; zoo als in 't welk; en met een afschijdingsteeken van voren de plaats van te; zoo als in t'huis.’ Onder het asschrijven dezer periode bemerken wij eerst eene verkeerde plaatsing der woorden van voren en van achteren, en eene drukfout, welke hier schijnt ingeslopen te zijn. Men leze dus: ‘Op zich zelve bekleedt zij met een afsnijdingsteeken van voren ('t) de plaats van het - en met een afsnijdingsteeken van achteren (t') de plaats van te.’ (Immers de 'in 't staat voor, en die van t' achter de Letter; zoo althans noemt de Auteur zelf deze plaatsing der t vóór een woord, in tnegentig, teffens voor t'effens enz.) ‘Ja, oulings plaatste men de T, als plaatsbekleedster van te meermalen zonder afsnijdings- | |
[pagina 19]
| |
teeken, onmiddellijk (NB.) voor een woord en schreef men teffens, niet t'effens, zoo als een vondel deed; ook niet, met denzelfden vond., zoo groot een' schat en pracht te zien gesloten t'evens, maar tevens; noch t'elkens; maar telkens. Insgelijks schreef m. stoke:
Recht als hi quam op de vaert,
Quam de Hertoghe van Brabant
Jegen hem al te hant,
En brochte hem zulke mare,
Dat also besproken ware,
Dat hi zoude varen tsinen swere.
Waar tsinen de plaats van te sinen bekleedt, en naar zijnen beteekent; gelijk als te meermalen naar beduidt. - Eveneens laat men eene E. achter de T., en meer andere letters, weg, wanneer men deze aan het einde van den tegenwoordigen tijd der aanvoegende wijze verdubbelt; zoo als in:
Uw vleugel dekk' beschaduw' 't stille bedt!
Dat zelf geen droom ons store, of ons besmett'.
Vollenh.; en achter eene verdubbelde T in zelfstandige naamwoorden; zoo als in het volgende:
Uw hooge velden, die het Priesterdom ten nutt'
Hun tienden schonken aan Aärons offerhutt'.
L. w.v. merk. Ja dezelfde E. wordt in nog veel meer andere gevallen achter de T. weggelaten: het zij men die weglating door een afsnijdingsteeken aanduide, het zij men dit teeken ook weglate; zoo als hooft, in het gebruik van oft, en nocht, voor ofte en nochte en vondel in:
Eer hij een stuck geschuts voor slot of vesting plant;
Eer hij weer 't platte lant om Brussel blaecke en brande.’
‘U. (Bladz. 241) is de negentiende letter van het Nederd. ABE, en de vijfde der Klinkletters. Zij heeft onder de Klinkers den allerlaagsten en dossten toon - is van de Grieksche ϒ afkomstig, die weder van de Phoenicische Vav afstamt, en oorspronkelijk | |
[pagina 20]
| |
denzelfden klank had - een klank dien de Grieken naderhand in hunne Οϒ aanduidden, maar die bij de Latijnen aan de U eigen bleef; waarom hun Musa, de plaats van het Gr. μονσα bekleedt; en dien zij zelfs aan hunne U, wanneer dezelve onmiddellijk voor eene Klinkletter stond, moeten hebben gegeven; aangezien de Grieken hunnen varro Όυαῤῥων noemden. Want, osschoon de Latijnen dien naam eigenlijk varro schreven, echter was de V. aan deszelfs hoofd, bij hen, niet anders dan de U. Maar eindelijk begonnen zij die Letter, in het aangevoerde en soortgelijke gevallen, als eenen medeklinker te bezigen, en werd hunne V het onderscheidend schrijfmerk van dit gebruik van die letter, terwijl zij aan haar, wanneer zij den ouden klank behield, de figuur van U gaven. In navolging hiervan onderscheiden wij onze U ook wel degelijk van de V, en bezigen wij haar als eene Klinkletter; schoon wij den klank, dien zij bij de Latijnen had, niet door haar, maar door den tweeklank OE aanduiden. Voorts wordt zij, wanneer zij op eenen medeklinker stuit, door ons thans verdubbeld; maar oulings verlengde men haar in dit geval veelal, door middel van eene E. en schreef men muer, enz. Oulings bezigde men de U ook dikwerf voor de V, en wel wanneer de V. tusschen twee Klinkers komt, b.v.: seuen (zeven), gheleuert (geleverd), voerscreuen (voorschreven), enz.’ ‘U wordt voor den derden en vierden naamval van gij gebezigd; zoo in het meerv., als in het enkelv.: ik zeg het u. Zij misleidt u. Intuschen plaatst men dikwijls achter dit u in het meerv. het woord lieden, even als men zulks ook achter gij doet; maar u en gij zijn zelve juist meervoudig; en dat men ze in het enkeiv. in plaats van du en dij bezigt, zoo als m. stoke reeds in: Heer Ghisebrecht, hier inne sal ik u sinte Gheerden minne geven, eer wi henen riden, en elders, dit is eene navolging van de handelwijze der Franschen met hun vous.’ Tot dus verre hetgeen de Heer weiland over de U zegt. Wij konden niet afzijn, hier nog te herinneren aan de oordeelkundige aanteekening over het woord lieden en u lieden, welke wij vinden in het fraaije Werkje van den Heere w. bilderdijk, over | |
[pagina 21]
| |
de geslachten der NaamwoordenGa naar voetnoot(*), Bladz. 106, waarin Zijn Ed. ten duidelijkste, met de opdragt van de Verandwoording der wettelycke Regering van Hollandt van Huig de GrootGa naar voetnoot(†), aantoont, ‘dat uw lieve of uwe liefde, weleer gebezigd werd als een' tijtel voor zoodanige Personen, welke eigenlijk geenen tijtel (als Genade, Achtbare, Erentveste, Gestrenge, of Mogende) bezaten; gelijk zulks ook in het Engelsch met het woord Lord, bij zamentrekking van lovered, van love, (liefde) en in het Spaansch met het woord Usted (in plaatse van Vuestra Merced) (Uw Genade) plaats heeft, wijl onkundige Lezers van de zamentrekking Vstd. niet anders wisten te maken.’ Het verwondert Rec. ten hoogste, dat de Heer W., bij gelegenheid der aanhaling van het woord u lieden, geen gewag van deze zeer fraaije opheldering van dit bijvoegsel van u voor het meervoud maakt. - Immers, het zij de Heer W. deze aanmerking van den Heere B. goed- of afkeure, er had hier, onzes bedunkens, echter, bij deze gelegenheid, eenige aanwijzing derzelve behooren plaats te vinden. Wij kunnen het geheel voorbijgaan van deze gewigtige opmerking des Heeren B. dus niet anders dan als een gebrek aanmerken; dat echter, in zoo een omslagtig Werk, waarbij men op zoo veel tevens te letten heeft, zeer verschoonlijk is. - |
|